3H BME - Grammatica laatste les

Welkom bij Nederlands
Programma:
15 minuten lezen
Grammaticaquiz

1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands
Programma:
15 minuten lezen
Grammaticaquiz

Slide 1 - Slide

Lezen 
timer
15:00

Slide 2 - Slide

De grote grammaticaquiz
Vorige lessen geen aantekeningen gemaakt? Grijp je kans!

Slide 3 - Slide

Hoe schat je nu je niveau in op het gebied van: zinsdelen, persoonsvorm, gezegde (wg en ng), onderwerp, lijdend voorwerp, bijwoordelijke bepaling, samengestelde zinnen, onderschikking en nevenschikking? O -V -G - U

Slide 4 - Open question

Alles voor de persoonsvorm is ................
A
het onderwerp
B
het lijdend voorwerp
C
de bijwoordelijke bepaling
D
één zinsdeel

Slide 5 - Quiz

Wat is de beste manier om de persoonsvorm te vinden?
A
zin vragend maken - pv staat dan vooraan
B
zin van tijd veranderen - pv verandert
C
allebei even goed

Slide 6 - Quiz

Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin:
Achter het bijgebouw van onze school zijn vorige week camera's geplaatst.

Slide 7 - Slide

Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin:
Achter het bijgebouw van onze school zijn vorige week camera's geplaatst.
A
3
B
4
C
5
D
6 of meer

Slide 8 - Quiz

aantekening:
werkwoordelijk gezegde
- gaat over iets doen of hebben
(Ik heb gisteren gezwommen)

naamwoordelijk gezegde 
- gaat over iets zijn of worden
(Jan wordt later chirurg)

Slide 9 - Slide

Wg (doen of hebben) of Ng (zijn of worden)?
Vandaag is Jan ziek.
A
wg
B
ng
C
geen idee

Slide 10 - Quiz

Wg (doen of hebben) of ng (zijn of worden)?
Ik ben altijd een sterke lezer geweest.
A
wg
B
ng
C
geen idee

Slide 11 - Quiz

Heb je een nieuwe fiets gekregen?
A
wg
B
ng
C
geen idee

Slide 12 - Quiz

aantekening
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin.


Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit een koppelwerkwoord, een naamwoordelijk deel en alle andere werkwoorden in de zin.

Slide 13 - Slide

Wat is het gezegde?

Nederland heeft de wedstrijd gewonnen.
A
wg: heeft gewonnen
B
ng: heeft de wedstrijd gewonnen
C
wg: heeft de wedstrijd gewonnen
D
ng: heeft gewonnen

Slide 14 - Quiz

Wat is het gezegde?
Vorig jaar is dat team kampioen geworden.
A
wg: is geworden
B
ng: is kampioen geworden
C
ng: is geworden
D
Wg: is kampioen geworden.

Slide 15 - Quiz

Vorig jaar is dat team kampioen geworden.
Wat is in deze zin het lv?
A
kampioen
B
vorig jaar
C
dat team
D
er staat in deze zin geen lv

Slide 16 - Quiz

aantekening:
Een zin met een naamwoordelijk gezegde heeft nooit een lijdend voorwerp.

Slide 17 - Slide

Met wat voor soort woord begint het lijdend voorwerp nooit?
A
lidwoord
B
voorzetsel
C
zelfstandig naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 18 - Quiz

Wat weet jij over het lijdend voorwerp?

Slide 19 - Open question

Vorige week heb ik mijn neefje een voetbal voor zijn verjaardaggegeven.

A
lv - vorige week
B
lv - mijn neefje
C
lv - een voetbal
D
lv - voor zijn verjaardag

Slide 20 - Quiz

aantekening:
In een zin kunnen meerdere bijwoordelijke bepalingen staan.

- dit zijn hele zinsdelen
- deze geven informatie over waar, wanneer, hoe en waarom

Slide 21 - Slide

Hoeveel bijwoordelijke bepalingen?
Om acht uur ging ik met de fiets naar het feest.
A
1
B
3
C
2
D
4

Slide 22 - Quiz

Samengestelde zinnnen zijn
A
zinnen met 1 persoonsvorm
B
zinnen met 2 persoonsvormen
C
zinnen met 2 of meer persoonsvormen
D
vreselijk ingewikkeld ;)

Slide 23 - Quiz

aantekening
Samengestelde zinnen hebben twee of meer persoonsvormen.

Een samengestelde zin kan 
nevengeschikt  (HZ +HZ)
of
ondergeschikt  (HZ +BZ / BZ + HZ)
zijn.

Slide 24 - Slide

aantekening
Als
PV en O naast elkaar staan  -> hoofdzin
(Kan meestal ook los voorkomen.)
Deze les is boeiend, maar hij duurt te lang.
PV en O niet naast elkaar staan -> bijzin
(Kan niet los voorkomen)
Omdat het mooi weer is, ga ik op de fiets naar school.

Slide 25 - Slide

Hoe zit de zin in elkaar?
Eline is erg blij, omdat ze een goed cijfer voor Frans heeft.
A
bz + hz -> ondergeschikt
B
hz + hz -> nevengeschikt
C
hz + bz -> ondergeschikt
D
bz + bz + hz -> ondergeschikt

Slide 26 - Quiz

Na 15 jaar is hij weer in Nederland komen wonen, want hij heeft een nieuwe baan.
A
hz + hz -> nevengeschikt
B
hz + bz -> ondergeschikt
C
anders

Slide 27 - Quiz

Wat is het verschil tussen de bedrijvende en de lijdende vorm?
A
Het verschil tussen de bedrijvende en de lijdende vorm is wie de handeling uitvoert.
B
Er is geen verschil tussen de bedrijvende en de lijdende vorm.
C
In de bedrijvende vorm is het onderwerp van de zin de handelende persoon, terwijl in de lijdende vorm het onderwerp van de zin de handeling ondergaat.
D
In de bedrijvende vorm is het onderwerp van de zin altijd een persoon, terwijl in de lijdende vorm het onderwerp van de zin altijd een object is.

Slide 28 - Quiz

Lijdend of bedrijvend?

De opdracht is nagekeken door de docent.
A
Bedrijvend
B
Lijdend

Slide 29 - Quiz

Lijdende of bedrijvende vorm?
'Er is gisteren bij hem ingebroken.'
A
Lijdende vorm
B
Bedrijvende vorm

Slide 30 - Quiz

De menigte werd door de politie verspreid.
lijdend of bedrijvend?
A
lijdend / passief
B
bedrijvend / actief

Slide 31 - Quiz

Bedrijvende of lijdende zin?
De bal wordt geschopt.
A
Bedrijvend
B
Lijdend

Slide 32 - Quiz

Bedrijvende of lijdende zin?
Deze grap werd me gisteren ook al geappt!
A
Bedrijvend
B
Lijdend

Slide 33 - Quiz

Hoe schat je nu zelf je niveau in bij deze onderdelen O - V - G - U ?

Slide 34 - Open question