Thema en motieven

Verhalen & gedichten
Vandaag: 
Fictie: thema en motieven 
Fictie: verzonnen verhalen, fantasie
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Verhalen & gedichten
Vandaag: 
Fictie: thema en motieven 
Fictie: verzonnen verhalen, fantasie

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Thema
Thema: waar gaat het verhaal over (probeer het weer te geven in één zin); hoofdgedachte, boodschap, les van een verhaal.

"Zuiverheid en eerlijkheid zullen uiteindelijk beloond worden."
(Assepoester) 

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Thema 
Zo bepaal je het thema van een boek:
1. Stel het onderwerp vast.
2. Bekijk de titel en het omslag.
3. Lees over het gedrag van de personages.
4. Lees de gebeurtenissen.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Motieven

Motieven = de terugkerende, betekenisvolle gebeurtenissen in het verhaal en de herhaling van gedragingen en gevoelens van de personages. Geven een verwijzing naar het thema, vaak in één woord. 



Slide 4 - Slide

1e plaatje: glazen schoentje 
2e plaatje: jaloezie
3e plaatje: goed vs kwaad

Literaire motieven
Thema's uit oude verhalen, zoals de Bijbel, de klassieke oudheid en de wereldliteratuur, worden vaak in moderne verhalen als motief verwerkt. 
(Romeo-Julia-motief; Abraham-zoon Isaak; Paard van Troje)

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Hamvraag
Een open vraag die de lezer na het lezen van het boek nog kan bezighouden. Het gaat vaak over morele kwesties, vragen waar meerdere antwoorden mogelijk zijn. 

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Slide 7 - Video

This item has no instructions

Welk thema heeft deze film?

Slide 8 - Open question

This item has no instructions

Welke motieven komen er in voor, denk je?

Slide 9 - Open question

This item has no instructions

Verzin een hamvraag bij de trailer

Slide 10 - Open question

This item has no instructions

Vertelperspectief
1. Ik-vertelperspectief
De gebeurtenissen worden verteld door een personage in de ik-vorm.
"Ik zag hem zitten in de trein en het voelde alsof ik ging zweven. Ik dacht alleen nog maar aan hem."

2. Hij/zij-vertelperspectief
De gebeurtenissen worden in de hij- of zij-vorm verteld.
"Hij liep de trap op en zag de deur op een kier staan. Toen Sepp eenmaal boven was, keek hij angstig om zich heen. Het zou toch  niet zo zijn dat.... "

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Vertelperspectief
3. Meervoudig perspectief
De gebeurtenissen worden door verschillende ik-vertellers of hij/zij-vertellers verteld. 
H1. Guusje 
'Vol verbazing keek ik de docent aan toen hij vertelde dat ik de les moest verlaten, ik? Waarom ik? Ik deed toch helemaal niks...' 

H4. Lars
'Guusje kwam aangelopen en ik zag aan haar dat er iets aan de hand was.'

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Vertelperspectief
4. Alwetende verteller 
De alwetende verteller hoort, ziet en weet alles. 
"Hij wist nog niet dat, op datzelfde moment, driehonderd kilometer verderop, de koning bezig was een bevel op te stellen voor mensen zoals hij."

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Wat wordt er bedoeld met vertelperspectief?
A
Hoeveel personages er in het verhaal zitten
B
De structuur van het verhaal
C
Vanuit welk oogpunt het verhaal verteld wordt
D
Wat de hoofdpersoon doet in het verhaal

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

"Hij deed een stap naar achteren om zijn werk te bekijken."
A
Ik-verteller
B
Meervoudig perspectief
C
Hij/zij-verteller
D
Alwetende verteller

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Ik loop op straat en zie voor mij op de grond een vreemd voorwerp liggen. Het is groen en heeft een vreemd geurtje. Er bekruipt mij een gevoel van spanning, angst, maar ook nieuwsgierigheid. In een ogenblik pak ik het voorwerp op, maar dan plots...
A
Ik-vertelperspectief
B
Gewoon vertelperspectief
C
Hij-/zij-vertelperspectief
D
Alwetende verteller

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Hij staat daar, doodstil, aan de grond genageld. Het vreemde voorwerp dat voor hij vastheeft, begint te bewegen en te tintelen in zijn hand. Hij staat, daar, eenzaam en alleen.
A
Ik-vertelperspectief
B
Meervoudig vertelperspectief
C
Hij-/zij-vertelperspectief
D
Alwetende verteller

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Wat Bas niet wist, terwijl hij aan de stoeptegels vastgevroren naar het vreemde object stond te staren, was dat nog geen vijf minuten daarvoor een ander op die plaats iets verloren was. Dat groene voorwerp!
A
Ik-vertelperspectief
B
Geen perspectief
C
Hij-/zij-vertelperspectief
D
Alwetende verteller

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions