Opdracht 27. schoonmaken - ik maak schoon - (wil je dat) ik schoonmaak
8. tegenhouden - ik houd tegen - (wil je dat) ik (dat) tegenhoud
9. teleurstellen - ik stel teleur - (wil je dat) ik teleurstel
10. uitnodigen - ik nodig uit - (wil je dat) ik (je) uitnodig
11. vastmaken - ik maak vast - (wil je dat) ik (dat) vastmaak
12. voorzeggen - ik zeg voor - (wil je dat) ik (het) voorzeg