3F Werkwoordspelling tt

Deze les
  • Werkwoordspelling: herhaling tegenwoordige tijd (tt).

Leerdoelen:
  • je weet hoe je deze tijd vormt;
  • voorbereiding op het instellingsexamen schrijven.

1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Deze les
  • Werkwoordspelling: herhaling tegenwoordige tijd (tt).

Leerdoelen:
  • je weet hoe je deze tijd vormt;
  • voorbereiding op het instellingsexamen schrijven.

Slide 1 - Slide

Introductie
In iedere tekst die je schrijft, gebruik je (werkwoord)spelling. Een foutloze tekst komt professioneler over. Natuurlijk is de spellingchecker op je laptop een goed hulpmiddel, maar die haalt niet alle foutjes eruit! Je docent laat een tekst zien die volledig wordt goedgekeurd door de spellingchecker van Word, maar toch vol fouten zit. Zelf goed kunnen schrijven blijft dus belangrijk. 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Welk werkwoord geeft de tijd aan waarin de zin staat? (VT, TT)
timer
0:20
A
Het voltooid deelwoord
B
Het bijvoeglijk naamwoord
C
Het hele werkwoord
D
De persoonsvorm

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Slide

Pv tt

Slide 6 - Slide

timer
0:40
Beste manier om
pv te vinden

Slide 7 - Mind map

Persoonsvorm
Hoe vind je de persoonsvorm in een zin?

 - Tijd veranderen > Hij loopt naar huis – Hij liep naar huis.

Werkwoord dat verandert = persoonsvorm! 

Slide 8 - Slide

timer
0:40
Zin met hij-vorm,
zonder 'hij'!

Slide 9 - Mind map

Persoonsvorm tt
Enkelvoud 
  • ik-vorm =     Ik loop naar huis.
  • hij-vorm =   Het meisje loopt naar huis. [ik-vorm + t]
        (hij-vorm ook bij: iedereen, men, niets, Sharon, etc.)

Meervoud
  •  wij-vorm =  Mijn ouders lopen naar huis. [infinitief/hele ww]

Slide 10 - Slide

Persoonsvorm tt
Denk eraan: bij gebiedende wijs en je/jij achter de pv --> ik-vorm
  • Loop door! Sta stil! Luister! (gebiedende wijs)
  • Vind je Ajax ook de beste voetbalclub? (je achter de pv)

Hoe weet je welke vorm je moet gebruiken?
1. Kijk eerst naar het onderwerp van de zin.
2. Bepaal daarna of je de ik-/hij- of wij-vorm moet gebruiken.

LET OP: IN DE TT KRIJG JE NOOIT +DT!!!

Slide 11 - Slide

timer
0:40
Vind je broer haar leuk?
Vindt je broer haar leuk?

Slide 12 - Mind map

Persoonsvorm tt
Tip: vul het werkwoord 'lopen' in, als het op een t-klank eindigt. Dan hoor je of er wel geen t achter moet.
  • Vind/vindt je broer haar leuk?

Vul het werkwoord lopen in.
  • Loopt je broer ... --> dus vind +t is de juiste vorm
  • Vindt je broer haar leuk?

Slide 13 - Slide

Jij besteedt veel geld aan kleding.

Welke vorm wordt er gebruikt?
timer
0:20
A
ik-vorm
B
hij-vorm
C
wij-vorm

Slide 14 - Quiz

Loop jij even mee?

Welke vorm wordt er gebruikt?
timer
0:20
A
ik-vorm
B
hij-vorm
C
wij-vorm

Slide 15 - Quiz

Hij ___ vanavond wat we gaan eten.
timer
0:20
A
bepaald
B
bepaaldt
C
bepaalt

Slide 16 - Quiz

___ je zusje morgen 12 jaar?
timer
0:20
A
Word
B
Wordt

Slide 17 - Quiz

Waar heb je nog vragen over?

Slide 18 - Open question

Aan de slag!
Maken in socrative (Kies: Student Login, room: SCJ):
Opdracht 4 - tegenwoordige tijd

Daarna opdrachten maken in Taal Integraal:
3F Taalverzorging, Werkwoordspelling, Werkwoordspelling: Theorie en korte oefening, Persoonsvorm tegenwoordige tijd (25 vragen).


Slide 19 - Slide

Einde van de les
Bedankt voor jullie aandacht!

Slide 20 - Slide