Aan het einde van de les kun je woorden die met de holocaust te maken hebben, benoemen en uitleggen.
Slide 2 - Slide
Woordenschat
Slide 3 - Slide
Holocaust
Vervolging van Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog door de nazi’s, waarbij 6 miljoen Joden om het leven kwamen.
Slide 4 - Slide
Vervolgen
Als iemand wordt opgepakt en gestraft omdat hij of zij een misdrijf heeft begaan.
Slide 5 - Slide
NSDAP
Oftewel de Nationaal Socialistische Duitse Arbeiderspartij. De politieke partij waar Adolf Hitler de baas was.
Slide 6 - Slide
Nazi
Leden van de Nationaal Socialistische Duitse Arbeiderspartij (NSDAP), de partij van Adolf Hitler.
Slide 7 - Slide
Discriminatie
Als er onterecht verschil wordt gemaakt in de behandeling van mensen. De een mag bijvoorbeeld meer of andere dingen dan de ander.
Slide 8 - Slide
Joden
Aanhanger van het Joodse geloof, het Jodendom. Joden werden tijdens de Tweede Wereldoorlog in grote getalen vervolgd en gedood. Anne Frank is bekend Joods meisje, dat vervolgd werd door nazi's.
Slide 9 - Slide
Roma en Sinti
Zigeunervolkeren die, net zoals de Joden, vervolgd werden door de nazi’s.
Slide 10 - Slide
Onderduiken
Dat betekent dat je je vaak voor langere tijd verborg om niet door de politie of Duitsers te worden opgepakt.
Slide 11 - Slide
Deporteren
Gedwongen wegbrengen van gevangenen (zoals Joden) naar concentratiekampen. Dit gebeurde vaak met de trein.
Slide 12 - Slide
Concentratiekamp
Plekken waar joden en andere gevangen naartoe werden gebracht door de nazi’s. Er waren verschillende soorten concentratiekampen.
Slide 13 - Slide
Doorvoerkamp
Een concentratiekamp van waar gevangenen kort bleven voordat ze naar een ander kamp gingen, zoals Westerbork
Slide 14 - Slide
Werkkamp
Een concentratiekamp waar gevangenen aan het werk werden gezet.
Slide 15 - Slide
Vernietigingskamp
Een concentratiekamp waar gevangenen bewust gedood werden, zoals Auschwitz en Sobibor.
Slide 16 - Slide
Gaskamer
Ruimtes waarin gevangenen werden opgesloten en waarin ze om het leven werden gebracht met een giftig gas.
Slide 17 - Slide
Opdracht 1
Maak in tweetallen een woordweb.
In het midden zet je Holocaust. Daaromheen alle woorden die je kent die daarmee te maken hebben.
Slide 18 - Slide
Opdracht 2
Maak in tweetallen een woordparachute.
In de parachute komt het woord concentratiekamp te staan. Schrijf daaronder drie soorten concentratiekampen.
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Slide
Opdracht 3
We gaan een korte bingo spelen.
Maak een raster met 9 hokjes. Schrijf in ieder hokje een van de woorden van de woordenlijst.