Twee jaar nadat Saul koning is geworden, wordt er een beslissende strijd geleverd met de Filistijnen. Met een groot leger trekken de Filistijnen naar de plaats Michmas. Saul wil deze strijd niet voeren zonder de zegen van Samuel en een offer voor God. Hij wacht op de profeet die beloofd had te komen. Maar terwijl hij wacht, worden de soldaten bang. Ze verstoppen zich in grotten en rotsholten. Er zijn er zelfs die wegvluchten. Saul kan niet meer wachten: straks heeft hij geen man meer over. Saul offert zelf. Als hij net klaar is, komt Samuel eraan. Saul begroet Samuel, maar Samuel is boos: ‘hoe heb je zo dom kunnen doen? Jij mocht niet offeren, dat moest ik doen. Waarom heb je je niet gehouden aan Gods regels?’ Dit komt Saul erg duur te staan. Het koningschap zal niet in zijn familie blijven. God zal een andere man zoeken en hem koning maken.