Examen Nederlands Leesvaardigheid oefenen en theorie

Eindexamen Nederlands 4mavo
Theorie leesvaardigheid en oefeningen

1 / 46
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3,4

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Eindexamen Nederlands 4mavo
Theorie leesvaardigheid en oefeningen

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Leesvaardigheid
Tekstsoorten: 
  • informatieve teksten
  • instructieve teksten
  • betogende teksten

Slide 3 - Slide

Wat voor soort tekst hoort bij dit plaatje?
A
informatieve tekst
B
instructieve tekst
C
betogende tekst

Slide 4 - Quiz

Wat is het belangrijkste schrijfdoel hierbij?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 5 - Quiz

Is dit een instructieve, informatieve of betogende tekst?

Slide 6 - Open question

Leesvaardigheid
Leesstrategieën

Slide 7 - Slide

Globaal lezen
A
voor de eerste indruk
B
bepaalde informatie uit de tekst halen
C
zorgvuldig lezen

Slide 8 - Quiz

Zoekend lezen
A
voor de eerste indruk
B
bepaalde informatie uit de tekst halen
C
zorgvuldig lezen

Slide 9 - Quiz

Intensief lezen
A
bepaalde informatie uit de tekst halen
B
zorgvuldig lezen
C
voor de eerste indruk

Slide 10 - Quiz

Moeilijke woorden op je examen
A
Zitten er niet in
B
Staan uitgelegd in de tekst
C
Er is een synoniem van in de tekst
D
Je gebruikt het woordenboek

Slide 11 - Quiz

Het uitgaansgeweld neemt in de grote steden door toezicht met camera's drastisch af. Auto-inbraken en vernielingen komen in sommige steden bijna niet meer voor.'
Door welk woord kan het woord drastisch worden vervangen?
A
flink
B
misschien
C
nauwelijks
D
waarschijnlijk

Slide 12 - Quiz

'In Breda is het aantal auto-inbraken rond het station, sinds daar deze zomer 33 camera's zijn opgehangen, bijna tot nul gereduceerd.'
Door welk woord kan het woord 'gereduceerd' vervangen worden.
A
vergroot
B
verkleind
C
vermenigvuldigd

Slide 13 - Quiz

Hij heeft de deskundigen gevraagd eens te kijken of het helpt als mensen anoniem aangifte kunnen doen van les wat nier door de beugel kan. Hij denkt dat meer mensen iets bij de politie durven aan te geven, als zij hun naam niet hoeven zeggen.

In deze tekst wordt 'anoniem' duidelijk gemaakt door:
A
een synoniem te gebruiken
B
een omschrijving te geven

Slide 14 - Quiz

Beeld en opmaak
Titel: waar gaat de tekst over
Tussenkopjes: deelonderwerpen, nieuw gedeelte van de tekst
Illustraties: foto's, plaatjes, tekeningen, grafieken etc
Lettertypes: maakt indeling duidelijk, lead van de tekst, publiek/lezers, schrijfdoel 
Tekst- en alinea-indeling: inleiding- middenstuk - slot, witregels, kernzinnen

Slide 15 - Slide

Plastic
Kijk goed naar de afbeelding hiernaast

Slide 16 - Slide

Een afbeelding in een advertentie kan verschillende functies hebben.
1 De afbeelding dient om de aandacht te trekken
2 De afbeelding is nodig om de tekst te kunnen begrijpen
3 De afbeelding voegt nieuwe informatie-elementen toe
Welke functie(s) heeft de afbeelding in deze advertentie?
A
alleen 1
B
alleen 2
C
alleen 1 en 2
D
alleen 2 en 3

Slide 17 - Quiz

Schrijfdoel en lezers
informeren
overtuigen
amuseren
activeren
mening geven
gevoelens oproepen/uitdrukken

Slide 18 - Slide

Plastic
Kijk nog eens goed naar de afbeelding hiernaast

Slide 19 - Slide

Voor wie is deze advertentie bedoeld en waarom?

Slide 20 - Open question

Wat is het schrijfdoel van deze advertentie?
A
amuseren
B
informeren
C
overtuigen
D
activeren

Slide 21 - Quiz

Feiten en meningen
Feiten: echt gebeurd of echt waar, valt ook te controleren

Mening: wat je vindt of wat een ander vindt
                   je bent het eens of oneens

Slide 22 - Slide

Als een feit onjuist is, is het nog wel een feit.
A
juist
B
onjuist

Slide 23 - Quiz

Wat is een feit?
A
Het speelveld bij handbal is rechthoekig
B
handbal is een vermoeiende sport
C
Zowel A als B is een feit

Slide 24 - Quiz

Lees de twee alinea's die je krijgt van je docent.Noteer de feit(en)

Slide 25 - Open question

Lees nog een keer de tekst van je docent: noteer de mening(en)

Slide 26 - Open question


Slide 27 - Open question

Indeling teksten
Inleiding
MIddenstuk/kern
Slot

Slide 28 - Slide

Je krijgt een tekst die in de verkeerde volgorde staat. Zet hem in de juiste volgorde.
A

Slide 29 - Quiz

Deelonderwerpen
Een tekst bestaat uit een hoofdonderwerp en deelonderwerpen. De deelonderwerpen belichten een kant van het hoofdonderwerp.

Slide 30 - Slide

Sleep naar de juiste plek
Deelonderwerpen
Onderwerp
Inleiding

Slide 31 - Drag question

Zet de onderdelen op de juiste plek.
Inleiding
Kern
Slot
Introductie van het onderwerp
deelonderwerp 1
Samenvatting
Conclusie
Anekdote
Deelonderwerp 2
Belangstelling
wekken
Deelonderwerp 3

Slide 32 - Drag question

Vul in:
Een deelonderwerp kan uit één alinea bestaan of uit enkele alinea’s samen. 
Het begin van een nieuw deelonderwerp wordt soms duidelijk gemaakt met een                            .         
tussenkopje
titel
alinea
nieuwe regel

Slide 33 - Drag question

Tekstrelaties(verbanden) en signaalwoorden
Tekstverbanden zijn er voor de samenhang in de tekst. Je snapt dan waarom bepaalde delen van een tekst bij elkaar horen.
Er zijn relaties tussen zinnen en tussen alinea's

Slide 34 - Slide

Deze tekstverbanden moet je herkennen 1
1. oorzaak-gevolg: doordat, daardoor, waardoor, hierdoor
Doordat het sneeuwde, had de trein vertraging
2. doel-middel: om, om ... te, door middel van
Je moet op tijd beginnen met leren om het examen te halen
3. uitspraak/bewering-voorbeeld: zo, zoals, bijvoorbeeld, neem nu
Hij wil een nieuwe mobiele telefoon, bijvoorbeeld een Samsung.

Slide 35 - Slide

Deze tekstverbanden moet je herkennen 2
4. tegenstelling: maar, echter, niettemin, daarentegen, toch, hoewel
Hoewel ik verkouden ben, ga ik toch hardlopen
5. opsomming: en, verder, ten eerste, tenslotte, vervolgens, ook, bovendien, naast
Ik heb les tot twee uur. Verder heb ik training van handbal en moet ik ook nog huiswerk maken.

Slide 36 - Slide

Deze tekstverbanden moet je herkennen 3
6. voorwaarde: als, indien, mits, tenzij, wanneer
Als je lief bent, mag je met me mee.

7. reden of argument: omdat, daarom, want
Ik ging naar de stad, omdat ik een nieuwe broek nodig had.

8. conclusie: dus, concluderend, hieruit volgt
Ik heb je nu precies verteld hoe het zit. Ik heb dus echt geen zin om mee te gaan.

Slide 37 - Slide

Deze tekst verbanden moet je herkennen
9. Samenvatting: samenvattend, kortom, al met al
Kortom, het was een geweldige excursie.

10. volgorde/tijd: vroeger, nu, later, eerst, daarna, dan
Eerst leer ik Duits, daarna maak ik wiskunde en dan kan ik even chillen.

11. Bevestiging: inderdaad, zeker, met reden, terecht, ongetwijfeld, natuurlijk
Zijn prestaties in het afgelopen jaar laten ongetwijfeld zien dat hij een heel goede atleet is.

Slide 38 - Slide

Tekstverbanden:

Concluderend

Redengevend

Tegenstellend

Opsommend
timer
1:30
toch
en
nog
maar
dus
want
concluderend
omdat

Slide 39 - Drag question

tekstverband = opsomming
tekstverband = tegenstelling
tekstverband = voorbeeld
ook
en
en
ook
en
bijvoorbeeld
maar

Slide 40 - Drag question

" Kortom, dit was de herhaling over tekstverbanden en signaalwoorden"
Tekstverband?
A
Doel-middelverband
B
Vergelijkend verband
C
Samenvattend verband
D
Concluderend verband

Slide 41 - Quiz

Wat is de hoofdgedachte en hoe vind je de hoofdgedachte van een tekst?

Slide 42 - Open question

Hoofdonderwerp en hoofdgedachte
hoofdonderwerp: waar de tekst gaat. In een woord of een paar woorden te vertellen.
hoofdgedachte: in één zin aangeven wat er over het onderwerp van de tekst wordt gezegd.

Slide 43 - Slide

Wat is de hoofdgedachte?

Slide 44 - Open question


Wat is de hoofdgedachte?
De hoofdgedachte = ?
A
Man vindt vogelspin in fruit, dit is vrij uniek.
B
Arnhemmer Bart van den Akker houdt van druiven.
C
Albert Heijn zegt dat er wel vaker spinnen gevonden worden in bakjes druiven.
D
De vrouw van Bart van den Akker koopt druiven.

Slide 45 - Quiz

Hoofdzaken 
De belangrijkste uitspraken in een tekst
kernzinnen 
Herkennen op het examen
korte samenvattingsopdracht over een gedeelte van de tekst.

Slide 46 - Slide