Theoriekaart 3 - Stroomkringen
Je kent het begrip spanningsbron en kunt hiervan een voorbeeld noemen.
Je weet hoe en uit welke onderdelen een stroomkring is opgebouwd.
Je kunt beschrijven wat een schakelaar doet om een apparaat aan of uit te zetten.
Je kent de symbolen van een schakelschema, en je kunt daarmee een schakeling tekenen.
Je kunt een serieschakeling en een parallelschakeling beschrijven, herkennen en tekenen in een schakelschema.
Theoriekaart 4 - Bloedsomloop
Je weet hoe het hart werkt en kunt de onderdelen van het hart benoemen.
Je kent de kenmerken van aders, haarvaten en slagaders zijn en kan vertellen waar zuurstofrijk en zuurstofarm bloed zich bevindt.
Je kent het verschil tussen de grote en kleine bloedsomloop.
Je kunt uitleggen wat de functie is van het bloedvatenstelsel.