Mens en Activiteit 1-4

Mens en Activiteit 1-4
voorbereiding op de toets.

1 / 33
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Mens en Activiteit 1-4
voorbereiding op de toets.

Slide 1 - Slide

wat heeft te maken met sociale ontwikkeling?
A
groeien
B
woorden leren
C
vrienden maken
D
kleuren leren

Slide 2 - Quiz

Een doelgroep is:
A
Een groep mensen die dezelfde interesse hebben
B
Een groep mensen die samen iets ondernemen
C
Een groep mensen die samen uit eten gaan
D
Een groep mensen die jij wilt bereiken met je activiteit

Slide 3 - Quiz

Noem verschillende doelgroepen

Slide 4 - Open question

Hoe kom je te weten wat je doelgroep wil?
A
contact leggen, signaleren van behoeften, observeren
B
observeren, activiteit bedenken, uitvoeren
C
signaleren van behoeften, observeren, activiteit bedenken

Slide 5 - Quiz

Waar moet je rekening mee houden als je voor een doelgroep een activiteit organiseert?

Slide 6 - Mind map

Noem verschillende soorten (re) creatieve activiteiten

Slide 7 - Open question

Noem een doel van een (re) creatieve activiteit

Slide 8 - Open question

Wat zijn de 5 W's?

Slide 9 - Open question

Welke stellingen zijn waar over samenwerken?
Meerder antwoorden zijn mogelijk...
A
-je bent met meer mensen dus heb je meer tijd om niets te doen
B
samen is meer kennis en is gezelliger
C
Samenwerken betekent meer werk verzetten
D
Samenwerken kan alleen met vrienden

Slide 10 - Quiz

Waarom moet je rekening houden met ontwikkelingsfase
A
Omdat je moet weten hoeveel personen aanwezig zijn
B
Omdat je moet weten wat de doelgroep kan
C
Omdat je moet weten waar je de activiteit moet houden

Slide 11 - Quiz

Wie hoort niet tot je sociale omgeving
A
vrienden
B
collega's
C
familie
D
de presentator van weer

Slide 12 - Quiz

Wat is een voorbeeld van geestelijke ontwikkeling?
A
leren lopen
B
leren praten
C
leren fietsen
D
omgaan met boosheid

Slide 13 - Quiz

Onder welke ontwikkelingsfase horen jong volwassenen?
A
18 tot 35 jaar
B
16 tot 25 jaar
C
25 tot 60 jaar
D
60+

Slide 14 - Quiz

Wat is een voorbeeld van sociale ontwikkeling?
A
omgaan met boosheid
B
leren praten
C
leren puzzelen

Slide 15 - Quiz

Baby en dreumes leren door:
A
ervaring, herhaling en nadoen
B
herhaling en nadoen
C
ervaring en nadoen
D
herhaling

Slide 16 - Quiz

Wat is geen voorbeeld van lichamelijke ontwikkeling van een kleuter?
A
De kleuter groeit steeds meer in de lengte
B
De fijne motoriek ontwikkelt zich steeds meer
C
De kleuter doet het gedrag van anderen na
D
Het evenwichtsgevoel is in ontwikkeling

Slide 17 - Quiz

Op welke leeftijd leer je de sociale vaardigheden? (hoe je met mensen om moet gaan)
A
peuters
B
kleuters
C
schoolkind
D
puber

Slide 18 - Quiz

Wat is een lichamelijke beperking?
A
geamputeerd been
B
een bril dragen
C
slechtziend zijn

Slide 19 - Quiz

Wat is een zintuigelijke beperking?
A
spierziekte
B
verlamd zijn
C
slechthorend of doof zijn

Slide 20 - Quiz

Wat is geen zintuig?
A
huid
B
horen
C
neus
D
benen

Slide 21 - Quiz

hoe noem je de taal waarbij woorden uitgebeeld worden met je handen

Slide 22 - Open question

Wat is actief luisteren?

Slide 23 - Open question

Wat is een voorbeeld van een formeel gesprek
A
telefoongesprek met je moeder
B
intakegesprek voor het MBO
C
chatten met vrienden

Slide 24 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een informeel gesprek
A
Gesprek tussen welzijnswerker en jongere
B
Sollicitatiegesprek
C
Afspraak met de dokter

Slide 25 - Quiz

Non-verbale communicatie
A
Hard op praten en met verschillende gezichtsuitdrukking
B
Geen woorden gebruiken maar je lichaamshouding en gezichtsuitdrukking
C
Geen woorden gebruiken maar ignoreren
D
Fluisteren

Slide 26 - Quiz

Verbale communicatie
A
Dit is door middel van geen woorden te gebruiken
B
Dit is door middel van je handen te gebruiken
C
Dit is door middel van observeren
D
Dit is door middel van gesproken of geschreven woorden

Slide 27 - Quiz

Wat is een open vraag
A
Vind je dit leuk? Ja of nee
B
Wat zou je zelf graag willen doen?

Slide 28 - Quiz

Wat is een gesloten vraag?
A
Hoe heet je?
B
Kruis aan wat je wilt gaan doen

Slide 29 - Quiz

Objectief is:
A
alleen op de feiten letten en je niet laten beïnvloeden door je gevoel
B
uitgaan van je eigen gevoel en mening

Slide 30 - Quiz

Als je uit gaat van je gevoel en mening noemen we dit:
A
objectief
B
topjectief
C
subjectief

Slide 31 - Quiz

Wat is een subjectieve mening?
A
een mening gebaseerd op feiten
B
een mening die achteraf gegeven wordt
C
een mening die je voor jezelf houdt
D
een mening met een persoonlijk oordeel

Slide 32 - Quiz

Welke manieren van observeren ken je?
A
beschrijvende observatie en getekende observatie
B
beschrijvende observatie en aan de hand van observatieschema
C
observatieschema en getekende observatie

Slide 33 - Quiz