Quiz spreekwoorden

Quiz 
Woordenschat en spreekwoorden
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Quiz 
Woordenschat en spreekwoorden

Slide 1 - Slide

Betekenis voorvoegsel: Aero
A
Lucht
B
water
C
tussen
D
na

Slide 2 - Quiz

Betekenis voorvoegsel: audio
A
geluid
B
leven
C
tussen
D
over

Slide 3 - Quiz

Betekenis voorvoegsel: pseudo
A
naam
B
tijdens
C
schijn
D
lucht

Slide 4 - Quiz

Betekenis voorvoegsel: post
A
tijdens
B
over
C
na
D
voor

Slide 5 - Quiz

Betekenis voorvoegsel: ex
A
oud
B
in
C
nu
D
heden

Slide 6 - Quiz

Betekenis spreekwoord:
een brug slaan
A
Tegelijkertijd oversteken
B
In de toekomst kijken
C
Macht hebben over een iemand
D
twee groepen met elkaar in contact brengen, zodat er wederzijds begrip ontstaat

Slide 7 - Quiz

Betekenis spreekwoord:
Koffiedik kijken
A
Je komt langzaam op gang
B
Je weet nog niet wat er gaat gebeuren
C
Je weet de toekomst te voorspellen
D
Je doet rustig aan

Slide 8 - Quiz

Betekenis spreekwoord:
Ik zie door de bomen het bos niet meer
A
Het is duidelijk welke richting je opgaat
B
Het is te veel en niet duidelijk
C
Het is wel duidelijk
D
Je bent moedig en redt mensen

Slide 9 - Quiz

Betekenis woord:
Simultaan
A
Tegelijkertijd
B
Op twee manieren te interpreteren
C
Losgeslagen
D
Een koekje

Slide 10 - Quiz

collectief
A
In een dorp
B
Gezamenlijk
C
Uiteenlopend
D
Individueel

Slide 11 - Quiz

Deze leer heeft te maken met de werking van je hersenen.
A
Neurologie
B
Biologie
C
Aerologogie
D
Agoralogie

Slide 12 - Quiz

Lucratief
A
winstgevend
B
lukraak
C
verliesmakend
D
uitgerust

Slide 13 - Quiz