This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Oefentoets hoofdstuk 1+2
Slide 1 - Slide
de afkorting NIBUD staat voor:
A
Nederlands Instituut voor Budgetvoorlichting
B
Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting
C
Nederlands Instituut voor Begrotingsvoorlichting
D
Nationaal instituut voor Begrotingsvoorlichting
Slide 2 - Quiz
Juist of onjuist? I. Een begroting is een overzicht van de werkelijke ontvangsten en uitgaven in een bepaalde periode. II. De inkomsten van zwart werk worden niet opgegeven aan de belastingdienst.
A
Stelling 1 is juist en stelling 2 is onjuist.
B
Stelling 1 is onjuist en stelling 2 is juist.
C
Beide stellingen zijn juist.
D
Beide stellingen zijn onjuist.
Slide 3 - Quiz
Bij een verandering van het budget verandert de helling van de budgetlijn.
A
Onjuist
B
Juist
Slide 4 - Quiz
Door een verandering komt Peter terecht op de blauwe budgetlijn. Wat is er gebeurd?
A
Blikjes cola zijn duurder geworden.
B
Zijn inkomen is gestegen.
C
Broodjes zijn goedkoper geworden.
D
Blikjes cola zijn goedkoper geworden.
Slide 5 - Quiz
Welke uitspraak over de rijksbegroting en de miljoenennota is juist?
timer
0:30
A
De rijksbegroting licht de miljoenennota toe
B
De rijksbegroting en de miljoenennota zijn hetzelfde
C
De miljoenennota licht de rijksbegroting toe
Slide 6 - Quiz
Huishoudelijke uitgaven
Vaste lasten
Incidentele uitgaven
Huur
Vakantie
Meubels
Energie
Verzekering
Cadeautjes
Uitgaan
Persoonlijke verzorging
Boodschappen
Slide 7 - Drag question
Accijns noem je ....
timer
0:30
A
Directe belasting
B
Indirecte belasting
Slide 8 - Quiz
Dagelijkse uitgaven doe je
A
wekelijks
B
voor de dagelijkse gang van zaken in je gezin
C
dagelijks
D
als je daar zin in hebt
Slide 9 - Quiz
In welke rijtje staan alleen huishoudelijke uitgaven?
A
Abonnement - tijdschrift - cadeautje
B
kleding- nieuwe auto - boodschappen
C
Tijdschrift - cadeautjes - boodschappen
D
Vakantie - cadeautjes - tijdschrift
Slide 10 - Quiz
Abonnement van Spotify hoort bij de ....
A
Huishoudelijke uitgaven
B
Incidentele uitgaven
C
Vaste lasten
D
Wekelijkse uitgaven
Slide 11 - Quiz
De overheid krijgt inkomsten door belastingheffing. Voorbeelden van indirecte belastingen zijn:
A
BTW en inkomstenbelasting
B
Loonbelasting en accijns
C
Accijns en BTW
D
Invoerrechten en vennootschapsbelasting
Slide 12 - Quiz
Het geld voor het betalen van uitkeringen haalt de overheid vooral uit "het potje" met ......
A
belastinggeld
B
sociale premies
C
boetes
Slide 13 - Quiz
Welke uitspraak over de miljoenennota en de rijksbegroting is juist?
A
De rijksbegroting licht de miljoenennota toe
B
De miljoenennota licht de rijksbegroting toe
C
De rijksbegroting en de miljoenennota zijn hetzelfde
D
De rijksbegroting en de miljoenennota hangen niet samen
Slide 14 - Quiz
Wat is het doel van een begroting?
A
Een begroting zorgt ervoor dat je genoeg geld uitgeeft.
B
Een begroting dient als bewijs voor de belastingdienst.
C
Een begroting geeft je inzicht in je toekomstige inkomsten en uitgaven.
D
Een begroting is een goede oefening in hoofdrekenen.
Slide 15 - Quiz
Inkomen uit arbeid
Inkomen uit bezit
Overdrachts inkomen
Salaris
Huur
Zakgeld
Subsidie
Rente
Winst
Uitkering
Pacht
Slide 16 - Drag question
Op de x-as van de Lorenzcurve sttat
A
inkomen in % van het totaal
B
bevolking in % van het totaal
Slide 17 - Quiz
Primair inkomen is
A
besteedbaar inkomen
B
inkomen na belastingaftrek
C
inkomen wat je haalt uit productiefactoren
D
salaris, rente, pacht, huur, winst en uitkering
Slide 18 - Quiz
Wat is cumulatief
Slide 19 - Open question
Op Prinsjesdag begint het politieke jaar. Wie spreekt op Prinsjesdag de Troonrede uit?
timer
0:30
A
De minister van Financiën
B
Premier Mark Rutte
C
Koning Willem-Alexander
D
Prinses Beatrix
Slide 20 - Quiz
welke inkomens-vorm zien we op het plaatje?
timer
0:30
A
Inkomen uit overdracht
B
Inkomen uit bezit
C
Inkomen uit natura
D
Inkomen uit arbeid
Slide 21 - Quiz
Lorenzcurve is bedoeld als middel om:
A
duidelijk te maken hoe oneerlijk verschillende salarissen zijn
B
aan te geven hoe inkomsten zijn verdeeld over de bedrijven
C
aan te geven hoe het vermogen is verdeelt door de overheid in een land
D
aan te geven hoe inkomsten of vermogen is verdeeld over bevolking in een land
Slide 22 - Quiz
Hoe boller de curve van een Lorenzcurve hoe groter de
A
Inkomensgelijkheid
B
Inkomensongelijkheid
C
bevolking
D
bevolkingstoename
Slide 23 - Quiz
Lorenzcurve: hoeveel % van de inkomsten gaat naar 50% van de bevolking?
A
Ongeveer 10%
B
Ongeveer 50%
C
Ongeveer 90%
D
Ongeveer 60%
Slide 24 - Quiz
Wat is GEEN overdrachtsinkomen
A
Bijstandsuitkering
B
Zakgeld
C
Loon
D
AOW-uitkering
Slide 25 - Quiz
Het bbp is...
A
Het totaal van alle geproduceerde goederen en diensten.
B
Economische groei.
C
Het totaal van import - export
D
Hoeveel rente een land betaalt over hun staatsschuld.
Slide 26 - Quiz
winst
Rente
Pacht
Loon
Kapitaal
Arbeid
Natuur
Ondernemerschap
Slide 27 - Drag question
Lorenzcurve: hoeveel % van de inkomsten gaat naar 50% van de bevolking?
A
Ongeveer 10%
B
Ongeveer 50%
C
Ongeveer 90%
D
Ongeveer 60%
Slide 28 - Quiz
Lorenzcurve is bedoeld als middel om:
A
duidelijk te maken hoe oneerlijk verschillende salarissen zijn
B
aan te geven hoe inkomsten zijn verdeeld over de bedrijven
C
aan te geven hoe het vermogen is verdeelt door de overheid in een land
D
aan te geven hoe inkomsten of vermogen is verdeeld over bevolking in een land
Slide 29 - Quiz
Hoe verder de curve van de diagonaal afligt, hoe schever het inkomen is verdeeld.
A
Waar
B
Niet waar
C
kan je niet zeggen
D
Die diagonaal heeft geen betekenis
Slide 30 - Quiz
De Lorenzcurve geeft een beeld van de hoogte van de inkomens
A
Juist
B
Onjuist
Slide 31 - Quiz
Hoe boller de curve van een Lorenzcurve hoe groter de