Oefen voor toets H1 en 2 Kopen en werken

Oefenen voor toets kopen en werken
Hoeveel weet jij al over hoofdstuk 1 en 2?

1 / 30
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Oefenen voor toets kopen en werken
Hoeveel weet jij al over hoofdstuk 1 en 2?

Slide 1 - Slide

Welke soorten uitgaven zijn er?
A
Vaste lasten
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Incidentele uitgaven
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 2 - Quiz

Wat is een begroting?
A
Een kasboek
B
Een overzicht van toekomstige opbrengst en kosten
C
overzicht van toekomstige inkomsten en uitgaven
D
overzicht van gedane inkomsten en uitgaven

Slide 3 - Quiz

Wat is een sluitende begroting?
A
Als ik meer inkomsten dan uitgaven heb
B
Als ik meer uitgaven dan inkomsten heb
C
Als mijn inkomsten en uitgaven aan elkaar gelijk zijn
D
Een begroting die dicht is

Slide 4 - Quiz

Wanneer je van maanden naar weken wilt rekenen moet je ....
A
eerst :12, daarna x52
B
eerst x12, daarna :52
C
eerst :52, daarna x 12
D
eerst x52, daarna :12

Slide 5 - Quiz

Reken de kosten om naar een bedrag per week

Telefoonabonnement €26 per maand = ..... per week
A
€5,50
B
€6
C
€6,50
D
€7

Slide 6 - Quiz

Hoe noemen we contact geld ook wel?
A
Giraal geld
B
Chiraal geld
C
Gartaal geld
D
Chartaal geld

Slide 7 - Quiz

Hoe heet de stichting die je adviezen en informatie geeft over je geldzaken?
A
SIRE
B
NIBUD
C
NPO
D
STER

Slide 8 - Quiz

Wat is een voorbeeld van vaste lasten? (meerdere antwoorden mogelijk)
A
Huur
B
Gas/water/licht
C
Spotify abonnement
D
Reparatie van je laptop

Slide 9 - Quiz

Ik heb €18,30, een blikje chocomel kost €2,50 en een Twix kost €1,80.
Als ik 3 blikjes chocomel koop, hoeveel Twixen kan ik dan nog kopen?
A
4
B
5
C
6
D
7

Slide 10 - Quiz

Wat is een voorbeeld van huishoudelijke uitgaven?
A
Waterkoker
B
Fiets
C
Lidmaatschap bij een sportschool
D
Groente

Slide 11 - Quiz

Is accijns een directe of indirecte belasting?
A
Direct
B
allebei
C
Indirect
D
geen van beide

Slide 12 - Quiz

Wat is accijns
A
belasting op een product waar de overheid het gebruik van wil afremmen
B
belasting op de toegevoegde waarde
C
belasting op de winst van grotere bedrijven
D
invoerrechten

Slide 13 - Quiz

Wat staat er in de rijksbegroting?
A
De verwachte inkomsten en uitgaven voor het komende jaar.
B
Wie de ministers zijn het komende jaar.
C
Welke keuzes de regering heeft gemaakt
D
De miljoenennota

Slide 14 - Quiz

Lorenzcurve: hoeveel % van de inkomsten gaat naar de 50% armste bevolking?
A
Ongeveer 10%
B
Ongeveer 50%
C
Ongeveer 90%
D
Ongeveer 60%

Slide 15 - Quiz

Lorenzcurve: hoeveel % van de inkomsten gaat naar de 50% rijkste bevolking?
A
Ongeveer 10%
B
Ongeveer 50%
C
Ongeveer 90%
D
Ongeveer 60%

Slide 16 - Quiz

Het aantal personen is in 4 even grote groepen verdeeld. Welk percentage verdient de tweede groep?
A
Ongeveer 8%
B
Ongeveer 6%
C
Ongeveer 92%
D
Ongeveer 94%

Slide 17 - Quiz

Op Prinsjesdag krijgen de volksvertegenwoordigers de rijksbegroting.
Kies door wie de rijksbegroting wordt aangeboden
A
De Koning
B
De minister-president
C
De minister van financiën
D
De Tweede Kamer

Slide 18 - Quiz

Wat is de juiste formule voor een budgetlijn?
B = budget
A
B = (prijs goed 1 × aantal goed 1) + (prijs goed 2 × aantal goed 2)
B
B = (prijs goed 1 + prijs goed 2) x aantal goed 1 + 2
C
B= aantal goed 1 + aantal goed 2 + prijs goed 1 + prijs goed 2
D
B = (prijs goed 1 + prijs goed 2) x (aantal goed 1 + 2)

Slide 19 - Quiz

Wat kan een oorzaak zijn van de verschuiving van de budgetlijn?
A
Zowel de zakken chips als het drinken is duurder geworden
B
Het inkomen is gestegen
C
Het inkomen is gedaald
D
De zakken chips zijn duurder geworden

Slide 20 - Quiz

Er zijn 3 productiefactoren, welke is geen productiefactor?
A
Natuur
B
Werk
C
Arbeid
D
Kapitaal

Slide 21 - Quiz

Wat voor soort uitgave is er afgebeeld?
A
Huishoudelijke uitgaven
B
Vaste lasten
C
Incidentele uitgaven
D
Huishoudelijke kosten

Slide 22 - Quiz

Wat geeft de lorenzcurve aan...
A
De inkomensongelijkheid van een land
B
De koopkracht van een land
C
De alfabetiseringsgraad van een land
D
De ontwikkelingsgraad van een land

Slide 23 - Quiz

Hoe boller de curve van een Lorenzcurve hoe groter de
A
Inkomensgelijkheid
B
Inkomensongelijkheid
C
Populatie mensen
D
Oneerlijkheid van het inkomen

Slide 24 - Quiz

Kapitaal
Arbeid
Natuur
Ondernemersschap
Loon
Winst
Rente/huur
Pacht

Slide 25 - Drag question

Lorenzcurve Nigeria: zijn de inkomens gelijk verdeeld?
A
Ja
B
Nee

Slide 26 - Quiz

Lorenzcurve: hoeveel % van de inkomsten gaat naar de eerste 50% van de bevolking?
A
Ongeveer 10%
B
Ongeveer 50%
C
Ongeveer 90%
D
Ongeveer 60%

Slide 27 - Quiz

Wat is GEEN overdrachtsinkomen
A
Bijstandsuitkering
B
Zakgeld
C
Loon
D
AOW-uitkering

Slide 28 - Quiz

Wat is welvaart?
A
Een grote behoefte doen
B
Behoeften waarin je kunt voorzien
C
Hoe rijk je bent
D
Behoeften die je niet hebt

Slide 29 - Quiz

Hoeveel vragen had jij goed?

Slide 30 - Mind map