Bij Drosophila (=fruitvliegje) komt onder andere het allel "vleugels zonder dwarsaders" voor. Dit allel is X-chromosomaal en recessief.
Dus: XA = normale vleugel
Xa = vleugel zonder dwarsader
Teken een kruisingsschema op een kladblaadje !
1 / 10
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4
This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Vraag 1
Bij Drosophila (=fruitvliegje) komt onder andere het allel "vleugels zonder dwarsaders" voor. Dit allel is X-chromosomaal en recessief.
Dus: XA = normale vleugel
Xa = vleugel zonder dwarsader
Teken een kruisingsschema op een kladblaadje !
Slide 1 - Slide
Vraag 1
Een vrouwtje met vleugels zonder dwarsaders wordt gekruist met een mannetje met normale vleugels. De F1 individuen die hieruit ontstaan, worden onderling gekruist: dit geeft F2 nakomelingen
Dus: P = XaXa x XAY
Teken een kruisingsschema op een kladblaadje !
Slide 2 - Slide
Hoeveel % van de vrouwtjes uit de F2 heeft vleugels zonder dwarsaders? Geef alleen het getal van het percentage!
Slide 3 - Open question
Vraag 1
Hoeveel % van de vrouwtjes uit de F2 heeft vleugels zonder dwarsaders?
50%
Slide 4 - Slide
Vraag 2
Hiernaast staat de overerving van een niet X-chromosomaal gen aangegeven. De rood aangegeven dieren hebben rood haar. De andere dieren hebben bruin haar.
Slide 5 - Slide
Vraag 2 Uit welk van de nakomelingen 12, 13, 14 en 15 blijkt dat de eigenschap niet X-chromosomaal kan zijn?
A
12
B
13
C
14
D
15
Slide 6 - Quiz
Vraag 2
Vader 8 heeft rood haar; als het X-chromosomaal was, dan was hij XAY zijn.
Aan zijn zonen geeft hij een Y chromosoom, aan zijn dochter XA: zij zou dan dus rood haar hebben en dat heeft zij niet.
Dus: niet X-chromosomaal
XAY
XA
Slide 7 - Slide
Vraag 4
Koekoeksbloemen:
Vrouwelijke planten XX, mannelijke planten XY
XA = brede bladeren
Xa = smalle bladeren
P = XAXa x XAY
Slide 8 - Slide
Vraag 4 Welke fenotypen komen bij de mannelijke en vrouwelijke nakomelingen voor en in welke verhouding?
A
A
B
B
C
C
D
D
Slide 9 - Quiz
Vraag 4
Welke fenotypen komen bij de mannelijke en vrouwelijke nakomelingen voor en in welke verhouding?