ABT3 04.10.24

• Anders
• MBO
• Studiejaar 1

Welkom

04.10.24

Planning

• Terugblik
• 3.1
• Kahoot
• Afsluiting

3.1

• Bespreken HW 3.1 t/m opdr. 11
• Voorbeeldzinnen!? 

3.1

• Bekijk het rode blokje op blz. 91
• Bijzondere meervoudsregels 
• twee --> tweeën
• zee --> zeeën
• idee --> ideeën
• Regel: woorden op -ee krijgen bij meervoud + ën
• ë/ï --> twee puntjes heten een trema

www.taal-oefenen.nl

3.1

• vrijheid --> vrijheden
• schoonheid --> schoonheden
• snelheid --> snelheden
• mensheid --> mensheden
• Regel: woorden op -heid krijgen bij meervoud -heden.

3.1

• monteur
• regisseur
• conducteur  
• souffleur 
• ambassadeur 
• redacteur
• Regel: beroepen op -eur krijgen bij meervoud een -s. 

www.dutchgrammar.com

3.1

• 'Speciale woorden'
• Bijvoorbeeld:
• bedrag --> bedragen
• slot --> sloten
• blad --> bladen 
• weg --> wegen
• Regel: Er zijn bepaalde woorden met een korte klank die in het meervoud een lange klank krijgen. 

www.dutchgrammar.com

3.1

• blad --> bladeren
• ei --> eieren
• kind --> kinderen
• lied --> liederen 
• rund --> runderen
• rad --> raderen
• Sommige woorden hebben bij meervoud -eren

educatie-en-school.infonu.nl

3.1

• Bij sommige woorden moet je het meervoud uit je hoofd leren.
• Bijvoorbeeld:
• broer --> broers
• e-mail --> e-mails
• oom --> ooms 
• stad --> steden 

www.goedverwoord.nl

3.1

• Bekijk opdracht 13
• Welke woorden zijn meervoud? 
• Zet een rondje om de woorden in het meervoud.
• Schrijf het meervoud van de woorden op die nog niet in het meervoud staan. 
• Bespreken

3.1

• Pak werkblad 3.1a
•  Je gaat oefenen met het schrijven van enkelvoud/meervoud. 
• Let goed op de juiste vorm!!
• Bespreken

3.1

• Klassikaal: opdr. 15 

3.1

• Maak tweetallen
• Pak werkblad 3.1b 
• Praat samen
• Wat zie je? Maak minimaal 2 zinnen. 

3.1

• Pak een stuk (lijntjes)papier
  
• Draai het rad
• Schrijf op je papier het meervoud van het woord.
• Bespreken

3.1

• Dictee 
• Luister naar de zinnen
• Schrijf de zinnen op
• Bespreken  

3.1

• Maak tweetallen
• Pak werkblad 3.1c
• Cursist A zegt welke foto's hij/zij heeft. 
• Kies één van de foto's en leg uit waarom.
• Vraag cursist B naar zijn/haar keuze.
• Vertel daarna wat er op de foto's staat.

3.1

• Bekijk opdracht 18. 
• Je maakt de berichten af.
• Gebruik daarvoor de woorden die tussen haakjes staan.
• Klaar?
• Bespreek jouw antwoorden met een medecursist.
• Klassikaal bespreken.  

3.1

• Pak werkblad 3.1d 
• Schrijf een bericht.
  
• Je bent aan het werk in huis of in de tuin. Je wilt iets van iemand anders lenen. Je schrijft een bericht in de buurtapp. Bedenk
  
• zelf een situatie of kies uit de voorbeelden hieronder. Schrijf op 1) wat je nodig hebt, 2) waarom je het nodig hebt en 3) vraag of
  
• iemand je kan helpen.
• Klaar? Lees het bericht van een medecursist. Schrijf een antwoord onder het bericht. Lees daarna een ander bericht van een
• medecursist en het antwoord eronder. Schrijf daaronder nog een antwoord op het bericht

Afsluiting