H5 Thema 1 bs. 2

1 / 27
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Stofwisseling

Slide 2 - Mind map

Welke groep organismen is autotroof?
A
Producenten
B
Consumenten
C
Afvaleters
D
Reducenten

Slide 3 - Quiz

Consument 3
Consument 1
Consument 2
Heterotroof
Autotroof
Producent

Slide 4 - Drag question

Wat gebeurt er bij dissimilatie?
A
Anorganische stoffen worden afgebroken. Dit kost energie.
B
Anorganische stoffen worden afgebroken. Dit levert energie op.
C
Organische stoffen worden afgebroken. Dit kost energie.
D
Organische stoffen worden afgebroken. Dit levert energie op.

Slide 5 - Quiz

Wat gebeurt er bij assimilatie?
A
Anorganische stoffen worden opgebouwd. Dit kost energie.
B
Anorganische stoffen worden opgebouwd. Dit levert energie op.
C
Organische stoffen worden opgebouwd. Dit kost energie.
D
Organische stoffen worden opgebouwd. Dit levert energie op.

Slide 6 - Quiz

Fotosynthese is een....
A
assimilatie proces
B
dissimilatie proces

Slide 7 - Quiz

Wat stelt 6 voor?
A
Assimilatie
B
Dissimilatie

Slide 8 - Quiz

Wat stelt 4 voor?
A
Dissimilatie
B
Assimilatie

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Slide

Via dit molecuul komt de koolstof in consumenten terecht
Deze organismen maken van organisch afval weer CO2
Vul de zinnen aan met de juiste term
Het opnemen van CO2 en omzetten naar glucose noemen we ......
Het afbreken van glucose tot CO2 noemen we....
glucose
reducenten
assimilatie
dissimilatie

Slide 11 - Drag question

Welke processen vinden plaats in producenten?
A
alleen dissimilatie
B
alleen assimilatie
C
dissimilatie en assimilatie
D
geen van allen

Slide 12 - Quiz

Welke processen vinden plaats in consumenten?
A
alleen dissimilatie
B
alleen assimilatie
C
dissimilatie en assimilatie
D
geen van allen

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Wat is een enzym?
A
eiwit
B
koolhydraat
C
vet
D
mineraal

Slide 19 - Quiz

Welke kleur heeft het enzym?
A
Rood
B
Paars
C
Blauw
D
Groen

Slide 20 - Quiz

Wat betekent de zin:
'Enzymen werken specifiek'?
A
Elk enzym is slechts werkzaam bij één speciale temperatuur.
B
Elk enzym is slechts werkzaam bij één bepaalde zuurgraad.
C
Elk enzym kan slechts één reactie versnellen.
D
In elke cel kan slechts één enzym werkzaam zijn.

Slide 21 - Quiz

Als een enzym gedenatureerd is, betekent dit dat het enzym ...
A
opgebruikt is
B
uit elkaar is gevallen
C
dood is
D
van vorm is veranderd

Slide 22 - Quiz

Welk enzym heeft de laagste optimumtempera-tuur?
A
X
B
Y
C
Z

Slide 23 - Quiz

Welk enzym werkt het beste bij pH van 6?
A
enzym 1
B
enzym 2
C
enzym 3

Slide 24 - Quiz

Welke bewering klopt?
A
P is de maximumtemperatuur voor dit enzym.
B
Q is de optimumtemperatuur voor dit enzym.
C
R is de minimumtemperatuur voor dit enzym.

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide