3a - préparation CP2

Préparation CP2
  • Ik kan zeggen dat ik ergens heen ga of dat iets van iets of iemand is (au/aux en du/des).

  • Ik kan de werkwoorden op -ir gebruiken in de tegenwoordige tijd en de voltooide tijd.

  • Ik kan woorden over vrije tijd herkennen en gebruiken.

  • Ik ken Franse zinnen waarmee ik op een Franse markt iets kan proeven en kopen (A2).

  • Ik kan in het Nederlands vertellen over St Malo.
1 / 51
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Préparation CP2
  • Ik kan zeggen dat ik ergens heen ga of dat iets van iets of iemand is (au/aux en du/des).

  • Ik kan de werkwoorden op -ir gebruiken in de tegenwoordige tijd en de voltooide tijd.

  • Ik kan woorden over vrije tijd herkennen en gebruiken.

  • Ik ken Franse zinnen waarmee ik op een Franse markt iets kan proeven en kopen (A2).

  • Ik kan in het Nederlands vertellen over St Malo.

Slide 1 - Slide

à + le/la/l'/les
à = in, naar, op, bij

Je vais au match de foot.               (le match      -->     à + le = au)
Je vais aux matchs de foot.          (les matchs  -->     à + les = aux)

Je vais à la cantine.
Je vais à l'école.

Slide 2 - Slide

de + le/la/l'/les
de= van

L'arbitre du match de foot.               (le match      -->  de + le = du)
L'arbitre des matchs de foot.          (les matchs  -->  de + les = des)

L'arbitre de la compétition.
L'arbitre de l'équipe.

Slide 3 - Slide

Je vais _______________ école cinq jours par semaine.
A
au
B
à la
C
aux
D
à l'

Slide 4 - Quiz

Je rentre _____________ maison à trois heures.
A
au
B
à la
C
aux
D
à l'

Slide 5 - Quiz

J’habite ______________ Pays-Bas, à Zaltbommel.
A
au
B
à la
C
aux
D
à l'

Slide 6 - Quiz

Je reste ______________ hôtel pendant quatre jours.
A
au
B
à la
C
aux
D
à l'

Slide 7 - Quiz

Je vais _______________ collège Cambium.
A
au
B
à la
C
aux
D
à l'

Slide 8 - Quiz

Qu’est-ce que vous pensez _________ musique néerlandaise?
A
du
B
de la
C
des
D
de l'

Slide 9 - Quiz

C’est le jean _________________ garçon.
A
du
B
de la
C
des
D
de l'

Slide 10 - Quiz

Je vais acheter __________________ tomates au marché.
A
du
B
de la
C
des
D
de l'

Slide 11 - Quiz

Présent

je grandis
tu grandis
il/elle/on grandit
nous grandissons
vous grandissez
ils/elles grandissent
Passé composé

j'ai grandi
tu as grandi
il/elle/on a grandi
nous avons grandi
vous avez grandi
ils/elles ont grandi

Slide 12 - Slide

Vul de juiste vorm van het gevraagde werkwoord in de gevraagde tijd in.

Les élèves ______ (choisir, passé composé).

Slide 13 - Open question

Vul de juiste vorm van het gevraagde werkwoord in de gevraagde tijd in.

Nous ___________ (grandir, présent).

Slide 14 - Open question

Vul de juiste vorm van het gevraagde werkwoord in de gevraagde tijd in.

Tu ___________ (remplir, passé composé).

Slide 15 - Open question

Vul de juiste vorm van het gevraagde werkwoord in de gevraagde tijd in.

Elles ____________ (rougir, présent).

Slide 16 - Open question

Vul de juiste vorm van het gevraagde werkwoord in de gevraagde tijd in.

Sophie _________ (finir, présent).

Slide 17 - Open question

Vertaal:

Hij heeft beëindigd

Slide 18 - Open question

Vertaal:

Wij kiezen

Slide 19 - Open question

Vertaal:

Jullie hebben gebloosd

Slide 20 - Open question

Voca chapitre 2

Slide 21 - Slide

mannelijke woorden

Slide 22 - Mind map

vrouwelijke woorden

Slide 23 - Mind map

bijvoeglijke naamwoorden

Slide 24 - Mind map

werkwoorden

Slide 25 - Mind map

windstreken en tijdsaanduidingen

Slide 26 - Mind map

je suis prêt =

Slide 27 - Open question

des jeux =

Slide 28 - Open question

énervant =

Slide 29 - Open question

on a peur =

Slide 30 - Open question

il pèse =

Slide 31 - Open question

zij is creatief =

Slide 32 - Open question

wielrennen =

Slide 33 - Open question

dom =

Slide 34 - Open question

vertel! =

Slide 35 - Open question

de volwassenen =

Slide 36 - Open question

Taaldorp: au marché

Slide 37 - Slide

Au marché
Neem nu eerst de zinnen van het Taaldorpboekje goed door!

Bedenk je wat je zegt in bepaalde situaties. 

Let vooral goed op vaste constructies die je vrijwel altijd kunt gebruiken (C'est / avez-vous / je voudrais).

Slide 38 - Slide

Wat zeg je als....

Je de aandacht van de koopman wil trekken?

Slide 39 - Open question

Wat zeg je als....

Je wilt weten of de koopman een lokale kaas heeft?

Slide 40 - Open question

Wat zeg je als....

Je wilt aangeven dat iets een zachte smaak heeft.

Slide 41 - Open question

Wat zeg je als....

Je een kilo appels wilt kopen?

Slide 42 - Open question

Wat zeg je als....

Je graag contant zou willen betalen?

Slide 43 - Open question

St Malo

Slide 44 - Mind map

Évaluation 1: hoe bepaal je of je au/à la/à l'/aux // du/de l'/de la/des gebruikt?

Slide 45 - Open question

Évaluation 2: hoe scoor je makkelijk punten bij de Taaldorpopdrachten op het CP?

Slide 46 - Open question

Évaluation 3: welke uitgangen leer je voor de werkwoorden op -ir?

Slide 47 - Open question

Évaluation 4: welke steekwoorden onthoud je over St Malo?

Slide 48 - Open question

Évaluation 5: hoe ga je het leren van de woordjes aanpakken?

Slide 49 - Open question

Préparation CP2
  • Ik kan zeggen dat ik ergens heen ga of dat iets van iets of iemand is (au/aux en du/des).

  • Ik kan de werkwoorden op -ir gebruiken in de tegenwoordige tijd en de voltooide tijd.

  • Ik kan woorden over vrije tijd herkennen en gebruiken.

  • Ik ken Franse zinnen waarmee ik op een Franse markt iets kan proeven en kopen (A2).

  • Ik kan in het Nederlands vertellen over St Malo.

Slide 50 - Slide

Merci
et bonne chance !

Slide 51 - Slide