H3C - SV - Woordvolgorde

Woordvolgorde in het Engels
1 / 18
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Woordvolgorde in het Engels

Slide 1 - Slide

Een Engelse zin is anders opgebouwd dan een Nederlandse zin.
Wat is anders?


In het Nederlands noemen we eerst de bepaling van tijd en daarna pas de plaats. In het Engels is dat juist andersom.
In het Engels staan alle werkwoorden uit de zin bij elkaar. In het Nederlands hoeft dat niet, of klinkt dat soms zelfs gek.
We gaan morgen naar Amsterdam
We travel to Amsterdam tomorrow.
We kunnen morgen naar Amsterdam gaan
We can go to Amsterdam tomorrow.

Slide 2 - Slide

Woordvolgorde
WHO
DOES
WHAT
WHERE
WHEN
wie
doet
wat
waar
wanneer
Gandalf
left
his horse
at the stables 
this morning.
Frodo
carried
the ring
to Mordor.
Sam
ate
all the bread
last night.
Legolas
jumped
over the wall.

Slide 3 - Slide

WHO
DOES
WHAT
WHERE
WHEN
years ago
the ring
lost
The Gollum
in the caves

Slide 4 - Drag question

WHO
DOES
WHAT
WHERE
WHEN
INTO MORDOR
ONE
DOES NOT SIMPLY WALK

Slide 5 - Drag question

One does not simply walk into Mordor.
Met het werkwoord "to be"
Boromir was always strange.
Met alle andere werkwoorden
Boromir always acted strangely.

Slide 6 - Slide

One does not simply walk into Mordor.
Wanneer er verschillende bijwoordelijke bepalingen in de zin staan is er een volgorde:
1. manier
2. plaats
3. frequentie
4. tijd

Slide 7 - Slide

Arwen rode quickly across the river several times before nightfall.
1. manier
2. plaats
3. frequentie
4. tijd

Slide 8 - Slide

always
the Shire
The Hobbits
to leave
wanted

Slide 9 - Drag question

ale
in the local pub
used to drink
The Hobbits
every evening

Slide 10 - Drag question

WHO
DOES
WHAT
WHERE
WHEN
every few years
his friends
visited
Gandalf
at the Shire

Slide 11 - Drag question

wanted
away from home
always
to live an adventure
Bilbo

Slide 12 - Drag question

WHO
DOES
WHAT
WHERE
WHEN

Slide 13 - Slide

Make a sentence with 5 words.

Slide 14 - Mind map

1. manier
2. plaats
3. frequentie
4. tijd
WHO
DOES
WHAT
WHERE
WHEN

Slide 15 - Slide

Make a sentence with 10 words.

Slide 16 - Mind map

1. manier
2. plaats
3. frequentie
4. tijd
WHO
DOES
WHAT
WHERE
WHEN

Slide 17 - Slide

Make a sentence with 15 words.

Slide 18 - Mind map