Opbouw tekst-lezen-L1N2

1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat doet de auteur in de inleiding?
Er zijn meerdere antwoorden goed.
A
Argument geven
B
De aanleiding vertellen
C
De lezer een vraag stellen
D
Haar mening geven

Slide 2 - Quiz

Wat is het onderwerp van deze tekst?

Slide 3 - Mind map

Lees alinea 1 en 2.
Wat is de mening van de auteur over dit onderwerp?
A
Dat jonge meisjes teveel als seksuele objecten worden gezien.
B
Dat meisjes jonger dan 16 wel mogen meedoen aan missverkiezingen
C
Dat moeders hun dochters langer kind moeten laten zijn.

Slide 4 - Quiz

De auteur vraagt in alinea 3: 'Is het niet juist goed dat we ons zo vrouwelijk mogelijk presenteren, omdat dat onze keuze is?' Haar antwoord zit al in de vraag. Wat is haar antwoord?
A
Het is een moeilijke keuze om te bepalen hoe vrouwelijk je wilt zijn.
B
Het is goed om ervoor te kiezen zo vrouwelijk mogelijk te zijn.
C
Het is slecht om zelf te kiezen hoe vrouwelijk je bent.

Slide 5 - Quiz

De auteur zegt in alinea 4: 'Jezelf optutten en make-up dragen kan je zelfvertrouwen een boost geven.' Wat bedoelt ze daarmee?
A
Met optutten en make-up krijg je minder vertrouwen in jezelf
B
Met optutten en make-up krijg je meer vertrouwen in jezelf.
C
Optutten en make-up zijn alleen voor meisjes die zeker van zichzelf zijn.

Slide 6 - Quiz

Kijk naar de laatste twee oefeningen.
Wat zijn dit voor zinnen?

Slide 7 - Mind map

Wat doet de auteur in het slot?

Slide 8 - Open question

Naar wie verwijst de titel: 'Een trots tutje'?
A
Naar de auteur
B
Naar de lezer
C
Naar jonge meisjes die meedoen aan missverkiezingen
D
Naar vergevorderde meisje-meisjes

Slide 9 - Quiz

Wat betekent het woord minuscuul?
Kijk goed naar de zinnen om de tekst heen.
A
heel vrouwelijk
B
heel klein
C
sexy

Slide 10 - Quiz

Wat betekent het woord aanstichter?
Kijk goed naar de zinnen om de tekst heen.
A
tegenhouder
B
veroorzaker
C
toeschouwer

Slide 11 - Quiz

Wat betekent het woord optutten?
Kijk goed naar de zinnen om de tekst heen.
A
aankleden
B
make-up gebruiken
C
onaardig zijn

Slide 12 - Quiz

Vergevorderd.
Kijk goed naar het woord. Herken je stukjes? Kun je raden wat de schrijver met het woord bedoeld?

Slide 13 - Open question

Volgeplamuurd.
Kijk goed naar het woord. Herken je stukjes? Kun je raden wat de schrijver met het woord bedoeld?

Slide 14 - Open question

Hersenloos.
Kijk goed naar het woord. Herken je stukjes? Kun je raden wat de schrijver met het woord bedoeld?

Slide 15 - Open question

Hoe geeft de schrijver tekstverbanden aan?
A
Functiewoorden
B
Doewoorden
C
Signaalwoorden
D
Niet

Slide 16 - Quiz