opdracht 3 - nakijken
a) bijwoorden: er, er, eigenlijk, niet // voorzetsel: In, rond, te, voor, voor, te //
voorzetseluitdrukkingen: - //
voornaamwoorden: ons (bezittelijk), genoeg (onbepaald), veel (onbepaald)
b) bijwoorden: waarna, minutenlang, steeds, verder, uiteindelijk //
voorzetsel: op, in, op, tussen, bij, van, per //
voorzetseluitdrukkingen: - //
voornaamwoorden: hij (persoonlijk), zo’n (aanwijzend)