§3.3 Bronnen: bevolkingskenmerken van Gambia

Welkom
Doe je telefoon in de telefoontas bij je eigen nummer en ga zitten volgens de plattegrond. Als de timer afloopt ben je stil.

Je hebt nog geen spullen nodig 
timer
2:00
1 / 27
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom
Doe je telefoon in de telefoontas bij je eigen nummer en ga zitten volgens de plattegrond. Als de timer afloopt ben je stil.

Je hebt nog geen spullen nodig 
timer
2:00

Slide 1 - Slide

LessonUp inloggen
Ga naar lessonup.app op je laptop
Vul onderstaande code in 
Geef je eigen naam (geen nickname, andere namen of emojis)
timer
2:00

Slide 2 - Slide

Wat weet je nog van §3.3?

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Wat is zuigelingensterfte?
A
Het aantal volwassenen dat sterft (per duizend inwoners)
B
Het aantal kinderen dat sterft in de eerste 10 levensjaren(per duizend inwoners)
C
Het aantal baby's dat in het eerste levensjaar sterft (per duizend inwoners)

Slide 5 - Quiz

Hoe bereken je bevolkingsdichtheid?
A
Inwoners gedeeld door oppervlakte
B
Aantal geboortes min aantal sterftes
C
Immigranten min emigranten
D
Oppervlakte gedeeld door inwoners

Slide 6 - Quiz

De bevolking van Gambia is
A
Ouder dan gemiddeld
B
Jonger dan gemiddeld
C
Ongeveer gemiddeld

Slide 7 - Quiz

Primaire sector = landbouw Secundaire sector = industrie
Tertiaire sector = diensten
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quiz

Is er op de foto sprake van een monocultuur in de landbouw?
A
Ja
B
Nee

Slide 9 - Quiz

Welke bevolkingsdiagram zou van Gambia kunnen zijn?
A
De eerste diagram
B
De tweede diagram

Slide 10 - Quiz

Een land heeft 100.000 inwoners.
Het geboortecijfer is: 8‰
Hoeveel kinderen zijn er levend geboren?
A
8
B
80
C
800
D
8000

Slide 11 - Quiz

In welke sector is een boer werkzaam?
A
Primaire sector
B
Secondaire sector
C
Tertiaire sector

Slide 12 - Quiz

In welke sector is een leraar werkzaam?
A
Primaire sector
B
Secondaire sector
C
Tertiaire sector

Slide 13 - Quiz

Voor de beste vergelijking van bevolkingscijfers tussen landen gebruik je:
A
Absolute getallen
B
Relatieve getallen

Slide 14 - Quiz

Wat is niet waar:
A
Gambia heeft een jonge bevolking
B
In Gambia worden mensen gemiddeld 65 jaar
C
De meeste mensen werken in Gambia in de primaire sector
D
Gambia heeft in vergelijking met andere Afrikaanse landen een lage bevolkingsdichtheid.

Slide 15 - Quiz

Welkom
Doe je telefoon in de telefoontas bij je eigen nummer en ga zitten volgens de plattegrond. Als de timer afloopt ben je stil.

Je hebt nog geen spullen nodig 
timer
2:00

Slide 16 - Slide

LessonUp inloggen
Ga naar lessonup.app op je laptop
Vul onderstaande code in 
Geef je eigen naam (geen nickname, andere namen of emojis)
timer
2:00

Slide 17 - Slide

Wat weet je nog van §3.4?

Slide 18 - Slide

Toeristenindustrie

Slide 19 - Mind map

BNP = ...
A
Het gemiddelde inkomen van een inwoner van een land
B
Het geld dat alle inwoners in een land samen verdienen.

Slide 20 - Quiz

Toerisme in Gambia levert zowel directe als indirecte werkgelegenheid. Leg uit wat het verschil hiertussen is en geef van elk een voorbeeld.

Slide 21 - Open question

Bekijk het klimaatdiagram. Wanneer is een ideaal moment om naar Gambia op vakantie te gaan?
A
In de zomer
B
in de winter

Slide 22 - Quiz

Bekijk de grafiek hiernaast. Wat is waar?
A
In 1995 waren er 500.000 toeristen in Gambia.
B
In 2014 waren er 3,5x zoveel toeristen als in 1995.
C
Het aantal toeristen groeit ieder jaar.
D
In 2013 waren er 150.000 toeristen.

Slide 23 - Quiz

Deze afbeelding is een voorbeeld van...
A
massatoerisme
B
directe werkgelegenheid
C
indirecte werkgelegenheid
D
informele sector

Slide 24 - Quiz

Check:
Arbeidsmigranten migreren voor werk.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 25 - Quiz

Check: Wat is een braindrain?
A
Hoog opgeleide mensen komen naar een land
B
Hoog opgeleide mensen verlaten een land
C
Mensen verlaten een land
D
Mensen komen naar een land toe.

Slide 26 - Quiz


Klik op de afbeelding om hem te vergroten. 
Is dit een voorbeeld van noodhulp of structurele hulp?
A
Noodhulp
B
Structurele hulp

Slide 27 - Quiz