Donderdag 13 februari 2025

Donderdag 13 februari 2025
Je leert:

de spelling van verkleinwoorden 
woorden met een trema schrijven
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 13 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Donderdag 13 februari 2025
Je leert:

de spelling van verkleinwoorden 
woorden met een trema schrijven

Slide 1 - Slide

verkleinwoorden
Bij de meeste woorden voeg je -je, -tje of -pje toe.

huisje, touwtje, boompje

maar: jongen – jongetje

Slide 2 - Slide

verkleinwoorden
Bij woorden die eindigen op -ng schrijf je -nkje of -etje.

afdeling – afdelinkje
wang – wangetje
Koning - koninkje

Slide 3 - Slide

verkleinwoorden
Bij woorden die eindigen op een lange klank, verdubbel je de klinker.

foto – fotootje
café – cafeetje
oma – omaatje

Slide 4 - Slide

verkleinwoorden
Bij woorden die eindigen op een -i, schrijf je ietje.

taxi – taxietje

Slide 5 - Slide

verkleinwoorden
Bij woorden die eindigen op -y na een medeklinker, schrijf je ’tje (met apostrof).

pony – pony’tje

Slide 6 - Slide

verkleinwoorden
Bij afkortingen met letters of cijfers schrijf je ’je of ’tje (met apostrof).

6 – 6’je
tv – tv’tje
A4 – A4’tje

Slide 7 - Slide

trema
Soms heeft een woord twee of drie klinkers naast elkaar die je niet als één klank moet lezen.
 
Om te zorgen dat het woord goed gelezen wordt, zet je dan twee puntjes boven een klinker.  ë  
Dat noem je een trema. Je zet het trema boven de klinker waar de nieuwe klank begint.

Slide 8 - Slide

voorbeeld trema
Je schrijft ruïne, want anders kun je    ui    lezen.
  
Je schrijft kopiëren, want anders kun je    ie    lezen.

Je schrijft beëindigen, want anders kun je    ee    lezen.

Slide 9 - Slide

kader > meeste of meesten?
Schrijf je beide of beiden?
Schrijf je meeste of meesten?
Schrijf je alle of allen?
Schrijf je sommige of sommigen?

De regel is: Als er een zelfstandig naamwoord achter staat, dan schrijf je geen -n.

Slide 10 - Slide

voorbeelden
Bijna alle toeschouwers waren muisstil tijdens het concert.

Beide jongens namen een koekje van de schaal.

De meeste jonge kinderen houden van verkleden.

Slide 11 - Slide

meeste of meesten?
Staat er geen zelfstandig naamwoord achter?
Schrijf dan -n als het verwijst naar personen.
Schrijf geen -n als het verwijst naar dingen, planten of dieren.

Mijn twee zussen zitten beiden op hockey. (zussen = personen)
De twee winkels gingen beide failliet. (winkels = dingen)

Slide 12 - Slide

(thuis)werk
B >  bladzijde 148-151: opdracht 7, 8, 9, 10

K >  bladzijde 146-148: opdracht 6, 7, 8, 9, 10

Check de gele theorieblokjes in je boek.

Slide 13 - Slide