Ma 21-11-22 2.4 naamvallen

1 / 12
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 12 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

HA3A
Montag, 21. November 2022

Slide 2 - Slide

die Planung
  • Naamvallen 
  • Aufgaben

Slide 3 - Slide

Grammatica

2.4 Naamvallen

Slide 4 - Slide

Der/(M)ein schema
  • In het Duits heb je verschillende naamvallen.
De 1e (ow), 3e (mv) en 4e (lv)
  • Hierbij verandert het 'der' of '(m)ein' woord, dit ligt eraan in welke naamval het staat.
  • Dit kun je bepalen door 1. voorzetsels of 2. zinsontleding

Slide 5 - Slide

Zinnen ontleden
Stappenplan:
1. Wat is het gezegde?
2. Wat is het onderwerp?: (wie/wat + gezegde)
3. Wat is het lijdend voorwerp? (wie/wat + gezegde + ow)
4. Wat is het meewerkend voorwerp?(aan/voor wie/wat + gezegde + ow + lv)



1e naamval: ow
3e naamval: mv
4e naamval: lv

Slide 6 - Slide

Voorbeeld: zinnen ontleden
Voorbeeld: De vrouw geeft de man een hond.
1. Gezegde?= geeft
2. Wie/Wat geeft?= de vrouw = ow = 1e naamval
3. Wat geeft de vrouw?=  een hond = lv = 4e naamval
4. Aan wie geeft de vrouw een hond?= de man = mv = 3e naamval




Slide 7 - Slide

Voorzetsels

Slide 8 - Slide

Der schema
dies-
jed-
solch-
welch-
all-
deze, dit
ieder, elk
zulk
welk
alle

Slide 9 - Slide

(M)ein schema
ein-
kein-
mein-
dein-
sein-
ihr-
unser-
een
geen
mijn
jouw
zijn
haar
ons/onze
euer-
ihr-
Ihr-
jullie
hun
uw
of te wel
alle bezittelijke vnw

Slide 10 - Slide

 Aufgaben machen
opdrachten maken
  • Was (wat)? 
 Kapitel 2, Lektion 4: Aufgabe 7 t/m 11

  • Wie (hoe)? Online of boek
  • Hilfe (hulp)? Buren, docent
  • Zeit (tijd)? 9:50





An die Arbeit!

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide