Taalverzorging PowerPoints

1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 34 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat zijn stijlfiguren?
Het zijn middelen om dat wat je wilt zeggen, treffender of sterker uit te drukken.

Tussen
twee 
banen 
zitten
Betekenis: werkloos zijn

Stijlfiguur:
Eufemisme

Slide 2 - Slide

Waarom zou je stijlfiguren gebruiken?
Stijlfiguren gebruik je om indruk te maken op een luisteraar of lezer.

Het maakt een tekst levendiger.

Slide 3 - Slide

HERHALINGEN EN OPSOMMINGEN

Slide 4 - Slide

Repetitio (herhaling)
  • Repetitio is een opsomming waarbij een woord of delen van woorden steeds herhaald worden

  • Voorbeelden van repetitio zijn: Drommels, drommels en nog eens drommels. Uur na uur na uur zaten we bij meneer Möring in het lokaal.

Slide 5 - Slide

Anafoor (herhaling)
Herhaling van hetzelfde woord of dezelfde woordgroep aan het begin van opeenvolgende zinnen of zinsdelen.
Voorbeelden:
  • Alles om hem heen veranderde. Alles leek beter te worden. Alles behalve hij.
  • Niemand zag iets, niemand deed iets, niemand wist iets.

Slide 6 - Slide

Tricolon (opsomming)
tricolon (drieslag):
opsommingen in drieën, bestaande uit drie delen. 


Heerlijk, helder, Heineken

Ik wil weg, ik wil naar huis, ik wil naar bed

Ik haat jou echt met je walgelijke gedrag, je nare stem en je irritante kop.





Slide 7 - Slide

Climax (opsomming)
climax: 
steeds sterker wordende serie

Het was een domper, een teleurstelling, een ramp.






Slide 8 - Slide

Anticlimax (opsomming)
anticlimax:
In een serie (reeks) valt de laatste stap tegen

Hij heeft hij een groot huis, een dik horloge, een dure auto en… een lege bankrekening.





Slide 9 - Slide

OVERDRIJVINGEN EN NUANCERINGEN

Slide 10 - Slide

Hyperbool (overdrijving)
Een hyperbolische uitspraak is een extreme overdrijving. 
"Snap je het nu nog niet? Ik heb het je al duizend keer uitgelegd!"

Slide 11 - Slide

 Eufemisme (nuancering)
d

Slide 12 - Slide

Understatement (nuancering)
Understatement:   iets afzwakken

Voorbeeld:
  • Ronaldo kan een aardig balletje trappen.
  • Die grote villa kostte een paar centen.

Slide 13 - Slide

Eufemisme en understatement
Een eufemisme verzacht om iets minder pijnlijk te laten klinken.
Een understatement maakt iets opzettelijk kleiner/zwakker.

Eufemisme: Hij is heengegaan (ipv overleden) -> verzachtend
Understatement: Het was niet makkelijk (ipv extreem moeilijk) -> bewust afgezwakt

Eufemisme laat iets minder hard klinken, terwijl een understatement vaak lichte, soms humoristische nuancering is.

Slide 14 - Slide

TEGENSTELLINGEN EN ONTKENNINGEN

Slide 15 - Slide

Antithese (tegenstelling)
Bij een antithese zet je tegengestelde woorden tegenover elkaar zodat ze meer opvallen.

- In een politieserie heb je altijd de goedaardige agent en zijn strenge collega.

Slide 16 - Slide

Paradox (tegenstelling)
Soms lijkt iets een tegenstelling, maar is dat bij nader inzien toch niet zo.

Slide 17 - Slide

Paradox (tegenstelling)
Soms lijkt iets een tegenstelling, maar is dat bij nader inzien toch niet zo.

Slide 18 - Slide

Litotes (ontkenning)
Het ontkennen van het tegenovergestelde (van wat je bedoelt).

Voorbeeld:
Hij woont daar niet onaardig.

Dat is geen slecht idee!

Slide 19 - Slide

Retorische vraag
Een retorische vraag is een vraag waarop geen antwoord wordt verwacht. Je kan het antwoord zelf namelijk al invullen 

Zijn we niet allemaal mensen van vlees en bloed?

Denk je dat je het beter weet?

Slide 20 - Slide

Chiasme
Een chiasme is een kruisstelling: als je de woorden van een chiasme onder elkaar plaatst, zie je een kruis.

Zo herhaal je op een speciale manier een begrip (ABBA).

          Dames en heren.

     Jongens en meisjes.

Slide 21 - Slide

SPOT

Slide 22 - Slide

Ironie (milde spot)
Je zegt het tegenovergestelde van wat je bedoelt: 
'Ideaal strandweertje!'

Slide 23 - Slide

Sarcasme (bijtende spot)
Bij sarcasme is de spot sterker, bijtender dan bij ironie. Iemand wil de ander kwetsen.

‘Goh, je meent het’, als je de ander niet serieus neemt.

Slide 24 - Slide

Cynisme (verbitterde spot)
Bij cynisme is er meer sprake van een houding van wantrouwen tegenover andermans bedoelingen. De geloof in goede bedoelingen is er niet meer.


Bijvoorbeeld:
‘Dacht je echt, dat hij wel iets kan?’

Slide 25 - Slide

f



Herken jij een stijlfiguur?

Slide 26 - Slide

f


Eufemisme: "herverdeling van middelen" = bezuinigingen

Slide 27 - Slide

Beeldspraak
Twee soorten:

Metaforen 
Maken van een vergelijking (+ homerische vergelijking)

Metonymia
Niet letterlijk benoemen, maar alternatieven gebruiken

Slide 28 - Slide

Uitleg Metafoor
Een type vergelijking

Belangrijk bij een metafoor:
Beeld (b)
Werkelijkheid (w), soms benoemd als object (o) 

Jouw buurman (w) is een boom (b) van een kerel!

Slide 29 - Slide

 4 Metaforen
Vergelijking met een verbindingswoord:
(van, alsof, koppelwerkwoord, als)

Hij is een boom van een kerel.

Slide 30 - Slide

Metafoor
Zuivere metafoor:
Met beeld (b), zonder werkelijkheid (w)

Niemand durft te vechten tegen zo'n kast.

Slide 31 - Slide

Metafoor
Personificatie:
Menselijke eigenschap geven aan een 'ding'

De aarde smacht naar regen.



Slide 32 - Slide

Metafoor
Synesthesie:
2 soorten zintuiglijke waarnemingen (horen, zien, voelen, etc.) worden vergeleken

Een zure geur

Zure (smaken)      -      geur (ruiken)

Slide 33 - Slide

Metafoor
Vergelijking met verbindingswoord
Ze is een schat (b) van een meid (w)
Zuivere metafoor
Zijn opmerking kwam uit de lucht vallen (b)
Personificatie
De muis aait de muismat
Synesthesie
Schreeuwende kleuren
        horen        -     zien

Slide 34 - Slide