1. - ........ appels koop jij? 2. - ............ eet jij appels? 3. - Ik weet niet ............... appels ik eet.
19
A
1. - Hoeveel
2. - Waarom
3. - hoeveel
B
1. - Hoeveel
2. - Waarrom
3. - hoeveel
C
1. - Waarom
2. - Waarom
3. - hoeveel
D
1. - Hoeveel
2. - Waarom
3. - waarom
Slide 19 - Quiz
Wat vind jij interessant op school?
20
Slide 20 - Open question
Hoeveel uur zit jij per dag op internet?
21
Slide 21 - Poll
Omschrijf jezelf in drie woorden.
22
Slide 22 - Open question
23
de kampioen
Slide 23 - Mind map
Waar zie je een: kampioen
23
A
B
C
D
Slide 24 - Quiz
Maak een zin met het woord: kennen
24
Slide 25 - Open question
Wat is een kleinkind?
25
A
Het kind van je zoon of dochter.
B
De moeder van je zoon of dochter.
C
De vader van je vader.
D
De moeder van je moeder.
Slide 26 - Quiz
Het is nu 15:00 uur. Later gaan betekent..............
26
A
dat je nu gaat
B
dat je om 17:00 uur gaat
Slide 27 - Quiz
Mijn ................. is 23 jaar.
27
A
naam
B
adres
C
woonplaats
D
leeftijd
Slide 28 - Quiz
De docent schrijft op het bord. De ............. schrijft alles in zijn schrift.
28
A
baas
B
leerling
C
buurvrouw
D
winkelier
Slide 29 - Quiz
Het 3e uur hebben we grammatica. Vandaag is het een moeilijke .................
29
A
les
B
lezen
C
leerling
D
leraar
Slide 30 - Quiz
De voetballer scoort niet. Hij ................... het doel op 1 meter.
Welk woord hoort bij deze zin?
30
A
missen
B
mis
C
mist
D
misten
Slide 31 - Quiz
De oude man loopt moeilijk. Hij is niet meer zo ................. als vroeger.
Welk woord hoort bij deze zin?
31
A
mobiel
B
gezellig
C
leuk
D
mobil
Slide 32 - Quiz
Een draadloze telefoon noemen we ook wel een ..............
31
A
mobiel
B
handy
C
leuk
D
mobil
Slide 33 - Quiz
Als je naar de wc moet, dan vraag je? "............ ik naar de wc?"
32
A
Wil
B
Mag
C
Moet
D
Mogen
Slide 34 - Quiz
Er waren geen klanten vandaag, de man heeft ....... verkocht.
33
A
weg
B
alles
C
niets
D
haar
Slide 35 - Quiz
Hij heeft nog ......... geschaatst.
34
A
vaak
B
soms
C
graag
D
nooit
Slide 36 - Quiz
Ik ga naar de dokter, ........ ik pijn in mijn buik heb.
35
Slide 37 - Open question
De leerlingen praten door elkaar en luisteren niet. Het is erg ...........in de klas.
36
A
onrustig
B
veel
C
mis
D
leuk
Slide 38 - Quiz
Welke foto hoort bij 'de oudere'?
37
A
B
C
D
Slide 39 - Quiz
Uit hoeveel .............. bestaat de groep?
38
A
getallen
B
mobiel
C
auto's
D
personen
Slide 40 - Quiz
De jongen luistert niet naar de docent. Hij zit met zijn klasgenoot te ..............
39
A
praat
B
dansen
C
vissen
D
praten
Slide 41 - Quiz
Welke zinnen zijn correct'?
1. Het lukt mij niet, kun jij het even probeer? 2. Het kind probeert zijn zelf aan te trekken. 3. Als je het niet probeert, dan doe je het ook niet fout. 4. Probeert het nog een keer, dan lukt het wel!
40
A
1. goed
2 . goed
3. fout
4. fout
B
1 .goed
2. goed
3. goed
4. goed
C
1. goed
2. fout
3. fout
4. goed
D
1. fout
2.goed
3. goed
4. fout
Slide 42 - Quiz
Het meisje leert te fietsen. Haar moeder ........... buiten naar haar te kijken.
41
A
lacht
B
staat
C
fietst
D
sta
Slide 43 - Quiz
Je eet .... veel, zo word je .... dik.
42
A
te, soms
B
erg, graag
C
te, te
D
lekker, mooi
Slide 44 - Quiz
In maart zetten we de klok een uur vooruit. Dan begint de zomer...........
43
A
tijd
B
vakantie
C
klok
D
zon
Slide 45 - Quiz
........ de zomervakantie zijn we vrij, de school is dan dicht.
44
A
Omdat
B
Tijdens
C
Voor
D
Want
Slide 46 - Quiz
Die mevrouw maakt altijd vervelende opmerkingen. Ik kan haar niet .............
45
A
uitstaan
B
vinden
C
vragen
D
vriendelijk
Slide 47 - Quiz
Wat ....... jij van mijn nieuwe broek?
46
A
kijk
B
vindt
C
vind
D
vinden
Slide 48 - Quiz
Maak een goede vraagzin: Gebruik: hij - wat - doen
47
Slide 49 - Open question
Wat kun je allemaal doen met 'whatsapp'?
48
Slide 50 - Open question
Maak een goede vraagzin: Gebruik: wie
49
Slide 51 - Open question
Mijn broer is ziek thuis, zijn vrouw kwam .............. hem langs.