Hst 43 44 Hoofdletters en leestekens

Welkom terug!

Op plattegrond zitten

1 / 41
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Welkom terug!

Op plattegrond zitten

Slide 1 - Slide

Vandaag 
Kort hst 43/44, snel
Oefenen 

Dit zijn de laatste twee!


Slide 2 - Slide

Morgen + dinsdag 
Huiswerk van vandaag voor morgen
Leren van elkaar van huiswerk voor vandaag (40/41 schrijven) 
Volgende week dinsdag = laatste kans om vragen te stellen over Kern en/of boekopdracht 

Slide 3 - Slide

Leerdoelen 
In hst 43/44

in deze hoofdstukken leer je/herhaal je de spellingregels over het gebruik van hoofdletters en leestekens (interpunctie) 

Slide 4 - Slide

Zelf aan de slag
Als je al weet mag je beginnen
Lees 'regeltjes' die in hst 43/44 beschreven staan. Maak:
Hst 43:  1, 2, 4, 6, 7, 10
Hst 44:  1, 4, 6, 7, 8

De rest: log in ajb

Slide 5 - Slide

Spelling
Hoofdletter, komma, dubbele punt, aanhalingstekens

Slide 6 - Slide

Doel:



Je weet wanneer je een hoofdletter schrijft

Je weet wanneer je een komma, dubbele punt en aanhalingstekens moet gebruiken

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Wanneer een hoofdletter?
Begin van een zin 
Bij (aardrijkskundige) namen 
Officiële feestdagen 
Historische gebeurtenissen (maar geen tijdperken)
Instellingen of bedrijven

Slide 9 - Slide

Wanneer geen hoofdletter?
dagen 
maanden 
seizoenen 
windstreken
afgeleide van feestdagen 
historische tijdperken (maar niet: historische gebeurtenissen, die juist wel) 


Slide 10 - Slide

even oefenen

Slide 11 - Slide

Met of zonder hoofdletter?
A
Pinksteren
B
pinksteren
C

Slide 12 - Quiz

Met of zonder hoofdletter?
A
Pinksterweekend
B
pinksterweekend
C

Slide 13 - Quiz

Met of zonder hoofdletters?
A
havo
B
HAVO

Slide 14 - Quiz

Met of zonder hoofdletter?
A
aardrijkskunde
B
Aardrijkskunde

Slide 15 - Quiz

Met of zonder hoofdletter?
A
de volkskrant
B
de Volkskrant

Slide 16 - Quiz

Met of zonder hoofdletter?
A
maandag
B
Maandag

Slide 17 - Quiz

Met of zonder hoofdletter?
A
December
B
december

Slide 18 - Quiz

Leestekens

Slide 19 - Slide

Welke leestekens
ken je al?

Slide 20 - Mind map

Een komma staat op de plaats waar je bij het hardop lezen even een rust neemt.
A
ja/goed
B
nee/fout

Slide 21 - Quiz

Komma
  • Tussen twee persoonsvormen. 

      Toen ze thuis kwam, zag ze dat de kerstverlichting al brandde.

  • Delen van een opsomming zet je tussen komma's.
    In de supermarkt kocht hij: andijvie, bloemkool en een CD.
  • Na een naam of uitroep aan het begin van een zin.
    Jan, waar ga jij heen?
  • Bijstelling zet je tussen komma's.
    Janneke, het leukste meisje uit de klas, heeft nu ook de griep.

Slide 22 - Slide

Dubbele punt
  • Een dubbele punt staat voor een opsomming.
De bezwaren tegen Athene in de zomer zijn: de hitte, de drukte en de smog.

  • Een dubbele punt staat voor een verklaring/ uitleg.
Ik wil van de zomer niet naar Athene: het is me daar te warm.

  • Een dubbele punt staat voor een zin die iemand gaat zeggen. Dan ook begin met hoofdletter.  Sarah zei: 'Ik wil van de zomer niet naar Athene.'




Slide 23 - Slide

Aanhalingstekens

Je gebruikt aanhalingstekens als je iemands woorden letterlijk weergeeft. Dit heet ook wel een citaat. 

 

Slide 24 - Slide

Leestekens bij citaten
  • Staat het citaat voorop, dan gebruik je geen dubbele punt. 
'Morgen ga ik naar de winkel', zei de man. 

  • Je schrijft geen komma na het citaat als het citaat eindigt met een uitroepteken of vraagteken. 
'Dat mag absoluut niet!' riep de trainer. 
'Waarom ga je morgen naar de winkel?' vroeg het meisje. 


Slide 25 - Slide

Welk leesteken mist er in de zin?
Dat is morgen, zei Gerrit.
A
Dubbele punt
B
Aanhalingstekens
C
Komma
D
Uitroepteken

Slide 26 - Quiz

Welk leesteken mist er in de zin?
Piet zei 'Dat is niet een goede zin.'
A
Aanhalingstekens
B
Komma
C
Dubbele punt
D
Uitroepteken

Slide 27 - Quiz

Welk leesteken mist er in de zin?
Als je dat wilt moet je dat doen.
A
Aanhalingstekens
B
Komma
C
Dubbele punt
D
Uitroepteken

Slide 28 - Quiz

Hebben jullie nog vragen over deze spellingregels?

Slide 29 - Open question

Huiswerk 

Lees 'regeltjes' door die in hst 43/44 beschreven staan

Maak:
Hst 43:  1, 2, 4, 6, 7, 10
Hst 44:  1, 4, 6, 7, 8

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Antwoorden 1
1 a Verenigde Staten               i Carnaval
b de Dierenbescherming      j Zwitserse kaas
c minister-president
d Vaderdag
e fitnesscentrum
f Jan Jaap van der Wal
g Suikerfeest
h Nobelprijs

Slide 32 - Slide

Antwoorden 2
a Het Witte Huis tijdelijk telefonisch onbereikbaar
b Beloning voor goed gedrag met Oud & Nieuw
c Mogelijk de koudste Olympische Spelen in 30 jaar
d Hou ‘m in de gaten: langlaufer Pita Taufatofua
e Nederlandse Jesper eet met de premier van Georgië
f Heb je sinterklaasstress? Wij helpen je!
g ’s Ochtends vroeg naar school officieel ongezond
h Flinke korting leidt tot Nutella-rellen in Frankrijk

Slide 33 - Slide

Antwoorden 4 + 6 
4. a De twee hoofdletters in CamelCase verwijzen naar de twee bulten van de kameel.
4 b Bijvoorbeeld: WhatsApp en iPhone.

6 .Kerstmis schrijf je met een hoofdletter, omdat het een feestdag is. Kerstavond is een dagdeel en
niet een individuele feestdag en schrijf je dus met een kleine letter. 

Slide 34 - Slide

Antwoorden 7  
a middeleeuwen                                        i idealisme
b koopzondag                                             j westers
c de Vikingen
d zuiderwind
e Tweede Pinksterdag
f Rijksmuseum van Oudheden
g Noord-Spanje
h de Eerste Wereldoorlog

Slide 35 - Slide

Antwoorden 10  
 In a wordt er met ‘kerk’ een kerkgebouw aangeduid. In dit geval schrijf je ‘kerk’ met een kleine
letter. In b gaat het om de Kerk als instituut. In dit geval schrijf je ‘Kerk’ met een hoofdletter. 

Slide 36 - Slide

Antwoorden Hst 44 - 1  
1 a Heb jij ook wel eens het idee dat alles tegenzit?
b Bijvoorbeeld: je hebt net een heerlijke, belegde boterham gemaakt met het laatste plakje kaas.
c Je loopt heel even weg om de deur open te doen, maar de buurkinderen zijn weer aan het belletje trekken.
d Wanneer je terugkomt, springt de kat net op het aanrecht.
e Je raadt het al: hap, slik, weg kaas!
f Tja, het is niet anders. Soms zit het mee, soms zit het tegen. 

Slide 37 - Slide

Antwoorden Hst 44 - 4  
a De zin zonder komma betekent dat de ik-persoon tegen iemand anders zegt dat hij de oma van de ander gaat bellen. In de zin met komma betekent zegt de ik-persoon tegen zijn oma dat hij haar gaat bellen.

b De zin met komma wordt uitgesproken tegen de ‘slaapkoppen’. Er wordt gezegd dat de slaapkoppen moeten opschieten. In de zin zonder komma staat er dat je moet schieten op slaapkoppen. 

Slide 38 - Slide

Antwoorden Hst 44 - 6 
a ’s Avonds in de schemering komt op de Veluwe de rugstreeppad tevoorschijn.
b Op de markt zie je allerlei ‘vergeten groenten’ zoals pastinaken en aardperen.
c ‘Heb jij ook zo’n zin om te gaan zwemmen?’ vroeg Jelles broertje.
d ’s-Gravenhage’ ontstond pas later dan de plaatsnaam ‘Den Haag’.
e ’t Zal mij benieuwen hoe die zogenaamde ‘supersterren’ er zonder make-up uitzien.
f ‘Hans’ vader heet ook Hans,’ vertelde ze, ‘maar z’n opa heette Han.’

Slide 39 - Slide

Antwoorden Hst 44 - 7
a a hoofd- en nekpijn
b muziekfilms en -video’s
c in- en uitschakelen
d hoge of lage bloeddruk
e pure en melkchocolade
f keel-, neus- en oorarts
g vooruitbestellen en -betalen
h hoofd- en kleine letters

Slide 40 - Slide

Antwoorden Hst 44 - 8
a Je schrijft Luca’s boek als het om een boek van Luca gaat en je schrijft Lucas’ boek als het om een boek van Lucas gaat.

b Bij ’s winters gaat het gaat om iets ‘in de winter’. Bij winters gaat het om het meervoud van ‘winter’ dus verschillende winters, of is het een bijvoeglijk naamwoord zoals in ‘winters weer’. 

Slide 41 - Slide