3.3, 3.4 en 3.5

Domein 3: Verhoudingen 


3.3, 3.4 en 3.5!
1 / 35
next
Slide 1: Slide
RekenenMBOStudiejaar 1

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Domein 3: Verhoudingen 


3.3, 3.4 en 3.5!

Slide 1 - Slide

3.1 Verhoudingen herkennen
  1. De verhouding aantal zwarte mappen : totaal aantal mappen is...
  2.  4:6
  3. Dit is gelijk aan...
  4.  2 : 3

Slide 2 - Slide

Wat is de kleinste verhouding van
blauw : wit ?
A
4 : 5
B
2 : 2,5
C
1 : 1,25
D
8 : 10

Slide 3 - Quiz

3.2  Rekenen met verhoudingstabel 
Op een school met 300 leerlingen hebben 40 leerlingen groene ogen. Hoeveel leerlingen hebben volgens deze verhouding groene ogen in een klas van 30? 





School/klas
300
30
Groene ogen
40
?

Slide 4 - Slide

Oefening
Je rijdt 90 km/uur. Hoe lang doe je over 145 km afleggen?
90 km afleggen in één uur tijd (60 min.)!
tijd (min.)
afstand (km)

Slide 5 - Slide

Oefening
Je rijdt 90 km/uur. Hoe lang doe je over 145 km afleggen?
90 km afleggen in één uur tijd (60 min.)!
tijd (min.)
60
afstand (km)
90
145

Slide 6 - Slide

Oefening
Je rijdt 90 km/uur. Hoe lang doe je over 145 km afleggen?
90 km afleggen in één uur tijd (60 min.)!
tijd (min.)
60
afstand (km)
90
1
145
: 90
: 90
x 145
x 145

Slide 7 - Slide

3.3 Verhoudingen vergelijken

Slide 8 - Slide

Met verhoudingstabellen kan je ook een vergelijking maken.

Wasmiddel 1 kost 
€4,95 voor 4,5 kg, 
Wasmiddel 2 kost
€2,80 voor 2,5 kg

Welk wasmiddel is het voordeligst?
Kg
4,5
4,95
Kg
2,5
2,80
Wasmiddel 1
Wasmiddel 2

Slide 9 - Slide

In beide tabellen naar 1 kg terugrekenen
berekening
1) boven : 4,5 - onder : 4,5
2) boven : 2,5 - onder : 2,5

Wasmiddel 1 is €0,02 cent goedkoper.
Kg
4,5
1
4,95
1,10
Kg
2,5
1
2,80
1,12
Wasmiddel 1
Wasmiddel 2

Slide 10 - Slide

cm
210
prijs
28
cm
140
prijs
20
Welke stuk hout is het goedkoopst?

Slide 11 - Slide


A
Textiel.nl
B
shirts.nl

Slide 12 - Quiz


A
Sweetcakes
B
De Bakkers

Slide 13 - Quiz

3.4 Verhoudingentaal 
Verhoudingen worden op verschillende manieren genoteerd.
  • 2 van de 5    
      2 per 5      
      2 op de 5
    Je neemt 2 delen van het één en 3 delen van het ander -> totaal 5 delen.

  • Bij 2 : 5 (2 staat tot 5)
    Je neemt 2 delen van het één en 5 delen van het ander -> totaal 7 delen.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Verhoudingentaal 
Blauw
Geel
Groen
2
3
6
4
2
4
8
12

Slide 16 - Slide

Verhoudingentaal 
3 van de 7 studenten komt op de scooter naar school.
De school heeft 350 studenten.


Hoeveel studenten komen op de scooter naar school?




Slide 17 - Slide

Verhoudingentaal 
  • 3 van de 7 studenten komt op de scooter naar school.
    De school heeft 490 studenten.

  • Hoeveel studenten komen op de scooter naar school?

  • De verhouding aantal studenten op de scooter : totaal aantal studenten is 3 : 7.

  • Het totaal aantal studenten is 490.

Slide 18 - Slide

Verhoudingentaal
Diego gaat een week op fietsvakantie. 
Hij fietst in de eerste drie dagen 240 km.
Wat is de kleinste verhouding
aantal dagen : afstand in km?
?
?
aantal dagen
afstand in km
?
240
?
?

Slide 19 - Slide

Verhoudingentaal
  • Een fietsverhuurbedrijf heeft in totaal 320 fietsen.
  • Drie van de acht fietsen zijn damesfietsen.
  • Wat is de kleinste verhouding damesfietsen : herenfietsen?
  • Hoeveel damesfietsen zijn er totaal?
Damesfietsen
Herenfietsen
Totaal fietsen
3
8
5
?
?
?
?
320

Slide 20 - Slide

Verhoudingentaal
  • Een fietsverhuurbedrijf heeft in totaal 320 fietsen.
  • Drie van de acht fietsen zijn damesfietsen.
  • Wat is de kleinste verhouding damesfietsen : herenfietsen?
  • Hoeveel damesfietsen zijn er totaal?
Damesfietsen
Herenfietsen
Totaal fietsen
3
8
5
3
5
32
320
20
1 2
200
120

Slide 21 - Slide

Evelien heeft 21 liter groene verf nodig.
Zij mengt de blauwe en gele verf.
Wat is de kleinste verhouding blauw : totaal
3
4
A
3 : 4
B
4 : 3
C
4 : 7
D
3 : 7

Slide 22 - Quiz

Evelien mengt de blauwe en gele verf.
Hoeveel liter heeft zij van elke kleur nodig
om 21 liter groene verf te maken? (Blauw : Geel)
3
4
A
3 : 4
B
9 : 12
C
12 : 9
D
6 : 8

Slide 23 - Quiz

De omschrijving is
5 van de 8
Welke verhouding hoort hierbij?
A
5 : 8
B
5 : 13
C
5 : 3
D
3 : 8

Slide 24 - Quiz

De omschrijving is
3 per 7
Welke verhouding hoort hierbij?
A
3 : 7
B
3 : 4
C
7 : 3
D
4 : 3

Slide 25 - Quiz

De omschrijving is
5 per 9
Welke verhouding hoort hierbij?
A
5 : 4
B
9 : 5
C
5 : 9
D
4 : 5

Slide 26 - Quiz

De omschrijving is
4 per 5
Welke verhouding hoort hierbij?

Slide 27 - Mind map

Het verband tussen: 
verhoudingen, breuken en procenten
3.5

Slide 28 - Slide

Verhoudingen, breuken en procenten
1 van de 4 lampjes is rood.


   deel van de lampjes is rood.
25% van de lampjes is rood.
41

Slide 29 - Slide

1 van de 2
21

Slide 30 - Slide

  • Welk deel van de kopjes is blauw?

  • Hoeveel procent is er blauw?

  • Welk deel van de kopjes is rood?

  • Hoeveel procent is er rood?

Slide 31 - Slide

Welke beweringen zijn juist?
A
25% van de cirkel is wit.
B
drie kwart van de cirkel is blauw.
C
1/5 deel van de cirkel is blauw.
D
75% van de cirkel is wit.

Slide 32 - Quiz


 

  • breuk: 1/5
  • verhouding: 1 : 4  of
    1 van de 5
  • percentage: 50%



  • breuk: 1/4
  • verhouding: 1 : 3  of
    1 van de 4
  • percentage: 25%
Schrijf op in een breuk, verhouding en percentage.

Slide 33 - Slide

Procenten?

Slide 34 - Slide

Huiswerk:
Domein 3 Verhoudingen herkennen en gebruiken
3.3 In verhouding vergelijken
3.4 Verhoudingentaal
3.5 Verhoudingen, breuken en procenten
Oefentoets domein 3

BV 15 t/m 22

Slide 35 - Slide