This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes.
Items in this lesson
Urbanisatie is....
A
De trek van de stad naar het platteland
B
De trek van de plattestad naar het land
C
De trek van het platteland naar de stad
D
De verhuizing van de mensen
Slide 1 - Quiz
Suburbanisatie is...
A
De trek van de stad naar het platteland
B
De trek van de plattestad naar het land
C
De trek van het platteland naar de stad
D
De verhuizing van de mensen
Slide 2 - Quiz
Drempelwaarde is...
A
De hoogte van een drempel
B
Minimaal aantal klanten dat nodig is om een zaak draaiend te houden
C
De afstand die klanten afleggen
D
Afname van het aantal jonge mensen in de bevolking
Slide 3 - Quiz
Welke woord past bij de volgende zin? Op de toegangswegen naar de stad staan de files. De overheid stimuleert daarom het wonen in de stad.
A
urbanisatie
B
seizoenarbeiders
C
suburbanisatie
D
gastarbeiders
Slide 4 - Quiz
Welke woord past bij de volgende zin?
Uitzendbureaus huren Polen om in Nederland asperges te steken.
A
urbanisatie
B
seizoenarbeiders
C
suburbanisatie
D
gastarbeiders
Slide 5 - Quiz
Welke woord past bij de volgende zin?
In de jaren 70 waren te weinig woningen in de stad. Gezinnen trokken daarom de stad uit.
A
urbanisatie
B
seizoenarbeiders
C
suburbanisatie
D
gastarbeiders
Slide 6 - Quiz
Welke woord past bij de volgende zin? De economie groeide zo hard in de jaren 60 dat er niet genoeg arbeidskrachten in NL beschikbaar waren.
A
urbanisatie
B
seizoenarbeiders
C
suburbanisatie
D
gastarbeiders
Slide 7 - Quiz
Plan van de gemeente over de inrichting van een bepaald gebied heet...
A
Bemestingsplan
B
Bestemmingsplan
C
Besmetingsplan
D
Beplantingsplan
Slide 8 - Quiz
Braindrain is
A
Drainage van de vochtige grond
B
Gebied waar het aantal inwoners daalt
C
De relatie tussen mensen in een wijk
D
Het vertrek van hoger opgeleide uit een gebied.
Slide 9 - Quiz
Hoe noem je de afstand die klanten willen afleggen voor een bepaalde dienst?
Slide 10 - Open question
Wat is sociale bevolkingsgroei?
A
Aantal sterfgevallen minus geboorten
B
Aantal geboorten minus sterfgevallen
C
Aantal emigranten minus immigranten
D
Aantal immigranten minus emigranten
Slide 11 - Quiz
Is er in Duitsland vooral sprake van natuurlijke of sociale bevolkingsgroei?
A
Natuurlijke bevolkingsgroei
B
Sociale bevolkingsgroei.
Slide 12 - Quiz
Gemiddeld aantal inwoners per vierkante kilometer noemen
A
bevolkingsopbouw
B
bevolkingsspreiding
C
bevolkingspyramide
D
bevolkingsdichtheid
Slide 13 - Quiz
Wat is het grootste probleem voor de bevolking van Oost-Duitsland
A
Natuurlijke krimp
B
Sociale krimp
C
Vestigingsoverschotten
D
Matige voetbalteams
Slide 14 - Quiz
Welke vorm hoort bij deze bevolkingsgrafiek?
A
piramide
B
granaat
C
urn
Slide 15 - Quiz
Welke vorm hoort bij deze bevolkingsgrafiek?
A
piramide
B
granaat
C
urn
Slide 16 - Quiz
Wat is sociale bevolkingsgroei?
A
Aantal sterfgevallen minus geboorten
B
Aantal geboorten minus sterfgevallen
C
Aantal emigranten minus immigranten
D
Aantal immigranten minus emigranten
Slide 17 - Quiz
Mensen verlaten de stad en gaan in de omgeving van de stad wonen.
A
Suburbanisatie
B
Drempelwaarde
C
Forensisme
D
Ruimtelijke ordening
Slide 18 - Quiz
Als de wegen verstopt raken, dan is er sprake van ....
Slide 19 - Open question
De oorzaak van het verdwijnen van voorzieningen kan zijn...
A
De drempelwaarde wordt niet gehaald.
B
De sociale controle neemt toe
C
De steden snel groeien
D
Het aantal ouderen neemt toe.
Slide 20 - Quiz
Welke drie provincies van Nederland zijn het meest ‘ontgroend’?
A
N Holland
Z Holland
Utrecht
B
N Holland
Gelderland
Drenthe
C
Groningen;
Zeeland;
Limburg.
D
Friesland
Utrecht
N Brabant
Slide 21 - Quiz
Het centrum en de andere stadsdelen staan min of meer los van elkaar. Elk stadsdeel heeft zijn eigen karakter en heeft basisvoorzieningen. Voor speciale voorzieningen gaan mensen naar het centrum. Welk groeimodel voor steden past het beste bij deze beschrijving?
Slide 22 - Open question
Een buurtactiviteit kan ervoor zorgen dat de leefbaarheid in de buurt verbetert. Welke gevolgen kan een buurtactiviteit hebben voor de buurt?
A
De integratie neemt toe.
B
De segregatie neemt toe.
C
De sociale ongelijkheid neemt toe.
D
De sociale cohesie neemt toe.
Slide 23 - Quiz
I. Vanaf de jaren 90 komen steeds minder vluchtelingen naar Nederland en Duitsland. II. Momenteel is de instroom van gastarbeiders afgenomen en de instroom van seizoensarbeiders toegenomen.