NT2 A0A1 8 juni

Wat gaan we vandaag doen?

woordjes les 2 herhalen
- werkwoorden vervoegen
- tellen
- Taak 3 starten
1 / 51
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Wat gaan we vandaag doen?

woordjes les 2 herhalen
- werkwoorden vervoegen
- tellen
- Taak 3 starten

Slide 1 - Slide

Wij ....................... Nederlands
A
leeren
B
leert
C
leren
D
leer

Slide 2 - Quiz


A
De dag
B
De week
C
Het jaar
D
De maand

Slide 3 - Quiz

Wat is dit?
A
een meisje
B
een jongen
C
een baby
D
een zoon

Slide 4 - Quiz

vertellen .......................
A
onder
B
over
C
van
D
op

Slide 5 - Quiz


A
Hij praat geen
B
Hij praat wel
C
Hij praat
D
Hij praat niet

Slide 6 - Quiz


A
de scool
B
de schol
C
de school
D
de shool

Slide 7 - Quiz

Wij leren ................................
A
Nederland
B
Nederlands
C
Neederlands
D
Nederlander

Slide 8 - Quiz

Hassan gaat ................. Amsterdam.
A
naar
B
op
C
tegen
D
met

Slide 9 - Quiz


A
het numer
B
het nuummer
C
het number
D
het nummer

Slide 10 - Quiz

2

Slide 11 - Open question

3

Slide 12 - Open question

4

Slide 13 - Open question

5

Slide 14 - Open question

6

Slide 15 - Open question

7

Slide 16 - Open question

8

Slide 17 - Open question

9

Slide 18 - Open question

10

Slide 19 - Open question



Het verschil tussen 

één en een

Slide 20 - Slide


één is een cijfer

één = 1

Slide 21 - Slide

een is een lidwoord. Het is een onbepaald lidwwoord. je gebruikt het als je niet weet om welk voorwerp, dier of persoon het gaat.
Bijvoorbeeld:
een kind
een cijfer
een dier 

Slide 22 - Slide



Werkwoorden in het enkelvoud en het meervoud

Slide 23 - Slide

Leren

Ik leer
Jij leert
U leert
Hij/zij leert

Wij leren
Jullie leren
Zij leren

Slide 24 - Slide


Komen

Ik kom
Jij komt
U komt
Hij/zij komt

Wij komen
Jullie komen
Zij komen

Slide 25 - Slide

Leren

Ik leer
Jij leert
U leert
Hij/zij leert

Wij leren
Jullie leren
Zij leren

Slide 26 - Slide

lezen

Ik lees
Jij leest
U leest
Hij/zij leest

Wij lezen
Jullie lezen
Zij lezen

Slide 27 - Slide

luisteren

Ik luister
Jij luistert
U luistert
Hij/zij luistert

Wij luisteren
Jullie luisteren
Zij luisteren


Slide 28 - Slide


Schrijven

Ik schrijf
Jij schrijft
U schrijft
Hij/zij schrijft

Wij schrijven
Jullie schrijven
Zij schrijven

Slide 29 - Slide

spreken

Ik spreek
Jij spreekt
U spreekt
Hij/zij spreekt

Wij spreken
Jullie spreken
Zij spreken

Slide 30 - Slide

Wonen

ik woon
jij woont
u woont
hij/zij/het woont

wij wonen
jullie wonen
zij wonen

Slide 31 - Slide

hebben

ik heb
jij hebt
u hebt/heeft
hij/zij/het heeft

wij hebben
jullie hebben
zij hebben

Slide 32 - Slide



Even oefenen.....................

Slide 33 - Slide

Daniel ......................... een brief.
(schrijven)

Slide 34 - Open question

Wij ..................... sinds drie jaar in Den Haag. (wonen)

Slide 35 - Open question

Het kind ........................ een boek.
(lezen)

Slide 36 - Open question

Pjotr ....................... Nederlands.
(leren)

Slide 37 - Open question

Waarom ...................... u nog geen kaartje? (hebben)

Slide 38 - Open question

De jongen ............................... uit Duitsland.
(komen)

Slide 39 - Open question

De meisjes .......................... naar muziek.
(luisteren)

Slide 40 - Open question

De cusisten ....................... Nederlands.

Slide 41 - Open question



Het klankendoolhof

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide




Links    AU                                 OO Rechts 

Slide 44 - Slide

Welke stad?

Slide 45 - Open question




Links   AU                                 EU Rechts

Slide 46 - Slide

Welke stad?

Slide 47 - Open question




Links       ie                               ei   Rechts

Slide 48 - Slide

Welke stad?

Slide 49 - Open question




Links     U                                     UU rechts

Slide 50 - Slide

Welke stad?

Slide 51 - Open question