Leenwoorden les 1

Leenwoorden les 1
Periode 2 - Leesvaardigheid

1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Leenwoorden les 1
Periode 2 - Leesvaardigheid

Slide 1 - Slide

Inhoudsopgave
1. Leenwoorden: wat zijn dat?
2. Waar komt het Nederlands vandaan?
3. Waarom gebruiken we leenwoorden?
4. Waar komen leenwoorden vandaan?
5. Leenwoorden in de Nederlandse taal
6. Zelf drie leenwoorden bedenken
7. Test: leenwoord of niet?
8. Eindopdracht leenwoorden

Slide 2 - Slide

1. Wat zijn leenwoorden?
''Het lenen van woorden uit andere talen is een zeer natuurlijk proces, dat ook in vroeger eeuwen al voorkwam – niet alleen in het Nederlands, maar ook in andere talen.'' (Taaladvies, z.d.)


Slide 3 - Slide

2. Waar komt het Nederlands vandaan?
https://youtu.be/rwZNJRVDaD0

Slide 4 - Slide

3. Waarom gebruiken we leenwoorden?
''Vaak worden leenwoorden gebruikt omdat ze een speciale functie hebben: ze benoemen iets unieks, of hebben een specifieke (bij)betekenis of gevoelswaarde, of zijn eenvoudigweg niet zomaar te vertalen.''
''Woorden worden vaak uit een andere taal overgenomen samen met datgene wat ze benoemen (een product, een verschijnsel, o.i.d.). Het gerecht sushi komt bijv. uit Japan.''

Slide 5 - Slide

4. Waar komen leenwoorden vandaan?
https://youtu.be/8nULxAtU0QY
https://youtu.be/hy09gRVF5SE

Slide 6 - Slide

5. Leenwoorden in de Nederlandse taal
Van oudsher zijn er in het Nederlands veel woorden uit het Latijn en het Frans geleend; recenter zijn daar ook relatief veel woorden uit het Duits en het Engels bij gekomen. Voorbeelden: – uit het Latijn: professor, museum, agenda;
– uit het Frans: restaurant, café, enquête;
– uit het Duits: schlager, rottweiler, bühne;
– uit het Engels: e-mail, baby, plastic.



Slide 7 - Slide

6. Noem zelf drie leenwoorden uit drie verschillende talen. Dus per taal één leenwoord.

Slide 8 - Open question

7. Test: Leenwoord of niet?

Slide 9 - Slide

Faxen is een leenwoord.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quiz

Knäckebröd is een leenwoord.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quiz

Huis is een leenwoord.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 12 - Quiz

House is een leenwoord.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quiz

Douche is een Frans leenwoord.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quiz

Chocolade is een Duits leenwoord.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quiz

Schwalbe is een leenwoord.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quiz

Zeppelin is een ... leenwoord.
A
Duits
B
Frans
C
Spaans
D
Nederlands

Slide 17 - Quiz

Sowieso is een ... leenwoord.
A
Frans
B
Duits
C
Nederlands
D
Spaans

Slide 18 - Quiz

Cadeau is een ... leenwoord.
A
Spaans
B
Duits
C
Frans
D
Latijns

Slide 19 - Quiz

8. Eindopdracht een tekst analyseren op leenwoorden
Zoek een nieuwsartikel of een advertentie op dat een aantal leenwoorden bevat. Markeer minstens 8 leenwoorden in de tekst en beantwoord de volgende vragen:
1. Uit welke talen komen de leenwoorden?
2. Wat is het effect als deze leenwoorden niet in de tekst worden gebruikt? Zou het de betekenis veranderen? Zo ja, hoe?
3. Waarom denk je dat de schrijver juist voor deze leenwoorden heeft gekozen? Welk effect hebben deze woorden op de toon of uitstraling van de tekst?

Slide 20 - Slide