Oefenen met hst 5 1H

Hieronder zie drie kenmerkende aspecten:

a ‘burgerschap en wetenschappelijk denken in de Griekse stadstaat’
b ‘het ontstaan en de verspreiding van de islam’
c ‘het ontstaan van de landbouw en landbouwsamenlevingen’

Welk kenmerkend aspect hoort bij welk tijdvak?

A
a= tijdvak van Grieken & Romeinen, b= tijdvak van monniken en ridders, c= tijdvak van jagers en boeren
B
a= tijdvak van Grieken & Romeinen, b= tijdvak van monniken en ridders, c= tijdvak van steden en state
C
a= tijdvak van Grieken & Romeinen, b= tijdvak van ontdekkers en hervormers, c= tijdvak van jagers en boeren
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.
1 / 20
next
Slide 1: Quiz
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Hieronder zie drie kenmerkende aspecten:

a ‘burgerschap en wetenschappelijk denken in de Griekse stadstaat’
b ‘het ontstaan en de verspreiding van de islam’
c ‘het ontstaan van de landbouw en landbouwsamenlevingen’

Welk kenmerkend aspect hoort bij welk tijdvak?

A
a= tijdvak van Grieken & Romeinen, b= tijdvak van monniken en ridders, c= tijdvak van jagers en boeren
B
a= tijdvak van Grieken & Romeinen, b= tijdvak van monniken en ridders, c= tijdvak van steden en state
C
a= tijdvak van Grieken & Romeinen, b= tijdvak van ontdekkers en hervormers, c= tijdvak van jagers en boeren
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.

Slide 1 - Quiz

Na het jaar 1000 veranderde de samenleving in West-Europa ingrijpend.
Hoe kun je de verandering omschrijven?
A
Na 1000 ontstond er opnieuw een landbouwsamenleving.
B
Na 1000 ontstond er opnieuw een landbouw-stedelijke samenleving.
C
Na 1000 ontstond er voor het eerst een industriële samenleving.
D
Na 1000 ontstond er voor het eerst een landbouw-stedelijke samenleving.

Slide 2 - Quiz

Deze opdracht gaat over de manier waarop de landbouw zich na 1000 in Europa ontwikkelde.

Welke uitspraak is ONJUIST?
A
Na 1000 konden de boeren meer voedsel produceren, omdat er meer landbouwgrond in gebruik kwam.
B
De voedselproductie steeg ook omdat er steeds betere landbouwmethodes gebruikt werden.
C
Ambachtslieden uit de steden kwamen naar het platteland om daar bij de boeren voedsel te kopen.
D
De hogere voedselproductie had tot gevolg dat de bevolking in Europa tussen 1000 en 1300 sterk groeide.

Slide 3 - Quiz

Lees onderstaande vier zinnen over de gilden.

1. Alle mensen in een gilde hadden hetzelfde beroep.
2. Ambachtslieden werkten samen in gilden.
3. Lidmaatschap van een gilde was niet verplicht.
4. Niet alle ambachten hadden een eigen gilde.

Welke is of welke zijn juist?
A
1 en 2
B
Alleen 1
C
2 en 3
D
1 en 4

Slide 4 - Quiz

Lees het verhaal van Jacob de Rijke.

Deze toets gaat onder andere over de opkomst van de handel en het ontstaan van steden. Het verhaal van Jacob de Rijke past hier goed bij, want......
A
in veel Europese steden stichtte hij een bank.
B
hij kwam uit de Duitse stad Augsburg.
C
hij was een van de rijkste mensen uit de geschiedenis.
D
Geen van alle genoemde antwoorden is juist.

Slide 5 - Quiz

Lees eerst de onderstaande 5 feiten (A t/m E) door.

A Handelaren en ambachtslieden gingen in steden wonen.
B De landbouw bracht meer op.
C De bevolking groeide.
D Boeren verbeterden hun landbouwtechnieken.
E Boeren breidden de landbouwgrond uit.

Welke uitspraak is juist?
A
Feit A is gevolg van feit D.
B
Feit A is oorzaak van feit C.
C
Feit B is oorzaak van feit D.
D
Feit E is gevolg van feit B.

Slide 6 - Quiz

Bestudeer de bron. Lees de kenmerkende aspecten van de tijd van steden en staten.
Bij welk kenmerkend aspect past de bron het beste?

A
de opkomst van handel en het ontstaan van steden
B
de opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden
C
het begin van staatsvorming en centralisatie
D
de strijd tussen kerk en staat

Slide 7 - Quiz

Lees de tekst in het plaatje.
In de tijd van steden en staten ontstond in Nederland een landbouwstedelijke samenleving. Gaat het plaatje over een oorzaak of over een gevolg van die ontwikkeling?
A
Oorzaak
B
Gevolg

Slide 8 - Quiz

Lees de bron over Hendrika. Deze toets gaat onder andere over de opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden.

Het verhaal van Hendrika past hier goed bij, want:
A
bij de stadspoort werd ze aangehouden door de wacht.
B
in die tijd kwamen gevangenisstraffen weinig voor.
C
ze stal geld van haar baas om te kunnen vluchten.
D
geen van de genoemde antwoorden is juist.

Slide 9 - Quiz

Bestudeer de foto en de vier stadsrechten.
Met welk stadsrecht heeft deze foto te maken?

A
stadsmuren bouwen
B
verharde wegen aanleggen
C
volgens eigen stadswetten rechtspreken
D
zelf de stad besturen

Slide 10 - Quiz

Deze opdracht gaat over geldwisselaars. Bekijk het plaatje.

Welke uitspraak is juist?
A
Het plaatje laat zien dat geldwisselaars weinig verdienden: de geldwisselaar en zijn vrouw zien er voor die tijd armoedig uit.
B
In de tijd van het plaatje werd veel ruilhandel bedreven; de meeste handelaren hadden helemaal geen geldwisselaar nodig.
C
Sommige geldwisselaars openden kantoren, waar handelaren geld in bewaring konden geven: de eerste banken.
D
geen van de genoemde uitspraken is juist.

Slide 11 - Quiz

Hoe kon een middeleeuwse handelsnederzetting een echte stad worden?
A
door de koning te vragen om een burgemeester te benoemen
B
door stadsmuren te bouwen en zich onafhankelijk te verklaren
C
door stadsrechten te kopen van de heer van het gebied
D
door zich aan te sluiten bij een stedenbond, zoals de Hanze

Slide 12 - Quiz

Welke bewering over de bron (stad Zwolle) is juist?
A
De bron laat een samenleving zien die grotendeels zelfvoorzienend is en waarin geld geen belangrijke rol (meer) speelt.
B
De bron past bij het kenmerkend aspect: de opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden.
C
De bron is afkomstig uit de tweede helft van de 15e eeuw, en is dus gemaakt in de tijd van steden en staten.
D
geen van de genoemde beweringen is juist

Slide 13 - Quiz

Hoe werd een stad in de middeleeuwen bestuurd en hoe gebeurt dat nu?

1. Een middeleeuws stadsbestuur deed zijn werk vanuit een speciaal daarvoor ontworpen gebouw: het raadhuis. Dit is een verschil / overeenkomst met de situatie van nu.
2. Het bestuur van een middeleeuwse stad bestond uit een groep mensen, met een burgemeester als voorzitter. Dit is een verschil / overeenkomst met de situatie van nu.
3. De bestuurders van een middeleeuwse stad hielden zich zowel bezig met het bestuur als met de rechtspraak. Dit is een verschil / overeenkomst met de situatie van nu.
A
1. overeenkomst, 2. overeenkomst, 3. verschil.
B
1. verschil, 2. overeenkomst, 3. verschil.
C
1. overeenkomst, 2. verschil, 3. verschil.
D
1. overeenkomst, 2. overeenkomst, 3. overeenkomst

Slide 14 - Quiz

Een middeleeuwse ………….. had een zware functie: hij was stadsbestuurder én rechter tegelijk.

Welk woord hoort op de stippellijntjes te staan?

(maak geen typfout!)

Slide 15 - Open question

Vier uitspraken over het tijdvak Steden & Staten:

1 Na 1000 kregen steeds meer nederzettingen stadsrechten van hun heer.
2 De heren lieten de inwoners als regel flink voor die stadsrechten betalen.
3 Een stad mocht zichzelf besturen, maar de heer bleef voor de rechtspraak zorgen.
4 Een stad kon ook het recht krijgen om tol te heffen voor het gebruik van een weg.
A
1. Juist, 2. Juist, 3. Onjuist, 4. Juist
B
1. Onjuist, 2. Juist, 3. Onjuist, 4. Juist
C
1. Juist, 2. Onjuist, 3. Onjuist, 4. Juist
D
1. Juist, 2. Juist, 3. Juist, 4. Onjuist

Slide 16 - Quiz

Deze toets gaat over het tijdvak 'Steden & Staten'.

Van wanneer tot wanneer duurt dit tijdvak?
A
Van 500 tot 1500
B
Van 1000 tot 1500
C
Van 500 tot 1000
D
Van 1500 tot 1600

Slide 17 - Quiz

Lees de bron: "Om de landsheer bij te staan en om de stad en haar privileges te verdedigen, werd de schutterij opgericht. Vooral Vlaamse en Brabantse steden lieten zich vanaf de 13e eeuw vertegenwoordigen door deze legertjes. Met hun vaandels, die wapperden naast de vlaggen van de stad, lieten schutters zie hoe trots ze waren op hun stad. Buiten de stadsmuren zetten zij zich ook in. Zo belegerden de Bossche schutters in 1418 de stad Dordrecht om hun landsheer Jan IV te beschermen."

Welke uitspraak is juist? Uit de bron blijkt dat....
A
ook vrouwen in de schutterij zaten.
B
schutterijen trots waren op hun stad.
C
steden hun landsheer militaire steun gaven.
D
Geen van de genoemde uitspraken is juist.

Slide 18 - Quiz

Bekijk hiernaast eerst de bron. Lees daarna hieronder de kenmerkende aspecten.

Bij welk kenmerkend aspect past de bron het beste?

A
de opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden
B
de opkomst van handel en het ontstaan van steden
C
de strijd tussen kerk en staat
D
het begin van staatsvorming en centralisatie

Slide 19 - Quiz

Schepenen werkten in een middeleeuwse stad.

Welke taken hadden zij?

A
De schepenen moesten de heer vertegenwoordigen.
B
De schepenen moesten het stadsbestuur controleren.
C
De schepenen moesten rechtspreken.
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.

Slide 20 - Quiz