This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 2
1.
Lesopening
2.
Leergebiedoverstijgende doelen + arrangementen
3.
Lesdoel (+ minicheck)
4.
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6.
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie + afsluiting
Slide 1 - Slide
1. Lesopening
Pak je boek van Nederlands met je schrift, laat het boek nog even dicht.
Slide 2 - Slide
2. Leergebiedoverstijgende doelen
Zelfstandig leren
- Werkt volgens de gestelde eisen, die aan de opdrachten worden gesteld.
Als er staat leg je antwoord uit, doe je dat.
Slide 3 - Slide
Arrangementen
- Verdiept: kijk of je zelfstandig aan de slag kunt of dat je mee wil doen aan de instructie na het benoemen van de lesdoelen en het lezen van de theorie.
Ihabe, Alex
- Basis: doe mee aan de mini-check. Alles goed? Zelfstandig aan de slag. Niet alles goed? Instructie volgen, daarna aan de slag.
Dennis, Lynn, Niels, Ties, Jermaine, Shaqell, Bas
- Intensief: doe mee aan de mini-check. Instructie volgen, kom aan de groepstafel zitten.
Noah, Jara
Slide 4 - Slide
3. Lesdoel
Aan het eind van deze les;
- kun je het werkwoordelijk gezegde, het onderwerp en het lijdend voorwerp benoemen;
- kun je het meewerkend voorwerp in een zin vinden en benoemen;
- kun je de eerder geleerde woordsoorten benoemen.
Slide 5 - Slide
Verdiept arrangement:
Namen lln.
Huiswerk noteren + maken:
Les: 2.4
blz.: 79 t/m 85
opdr.: 1 t/m 6 en 8 t/m 10
Slide 6 - Slide
Mini-check
Quiz mee
Slide 7 - Slide
Noteer het onderwerp: Mike rent naar de supermarkt.
Slide 8 - Open question
Wat is de persoonsvorm in de zin: Wij hebben na schooltijd gegamed.
Slide 9 - Open question
Wat is het meewerkend voorwerp in de zin: Dario vertelt een schuine mop aan de klas.
Slide 10 - Open question
Wie maakt wat:
Iedereen doet mee met de instructie:
les 2.4, opdr. 1 t/m 6 en 8 t/m 10, blz. 79 t/m 85
De rest doet mee met de instructie.
Slide 11 - Slide
4. Instructie
Het meewerkend voorwerp (MV) komt voor in zinnen waarin het werkwoord aangeeft: iemand geeft/vertelt iets aan iemand. Het werkwoord vraagt om een ontvanger. De persoon die ontvangt, noem je het meewerkend voorwerp.
voorbeeld:
De bezorger geeft het pakje aan de man.
ond. wwg. lv. mw.
De bezorger. geeft. het pakje. aan de man
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Video
Slide 14 - Video
5. Begeleid inoefenen
Wie kan zelfstandig aan de slag (basis)?
Lees en maak les 2.4 t/m 2.6, blz. 79 t/m 85, opdr. 1 t/m 6 en 8 t/m 10
Wie heeft nog extra instructie/leeshulp nodig (intensief)?
namen lln... kom aan de instructietafel zitten.
Slide 15 - Slide
6. Zelfstandig werken
Je leest en maakt zelfstandig, in stilte:
V: les 2.4 t/m 2.6 blz. 79 t/m 85, opdr. 1 t/m 6 en 8 t/m 10 --> namen lln
B/I: les 2.4 t/m 2.6 blz. 79 t/m 85, opdr. 1 t/m 6 en 8 t/m 10
Ben je klaar?
1. Kijk je werk zorgvuldig na + verbeter waar nodig.
2. Huiswerk ander vak afmaken.
3. Leren toets / lezen / woordzoeker.
timer
30:00
Slide 16 - Slide
7. Evaluatie
- Zelfstandig leren; werkt volgens de gestelde eisen, die aan de opdrachten worden gesteld.
Evaluatie lesdoelen --> Quiz mee!
Slide 17 - Slide
Het regent de hele dag. Wat is de persoonvorm?
A
dag
B
regent
C
het
D
hele
Slide 18 - Quiz
Noteer het meewerkend voorwerp: Alle leerlingen gaven elkaar een compliment.