Mavo 4 Hoofdstuk 10 Erfelijkheid les 7

Erfelijke ziekten 
Recessief overervende aandoening; je kunt dan
drager zijn.
Bv Aa dan ben je niet ziek maar kun je het wel
doorgeven

Dominant overervende aandoening; je bent dan
wel ziek.

1 / 28
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Erfelijke ziekten 
Recessief overervende aandoening; je kunt dan
drager zijn.
Bv Aa dan ben je niet ziek maar kun je het wel
doorgeven

Dominant overervende aandoening; je bent dan
wel ziek.

Slide 1 - Slide

10.5 Erfelijke aandoeningen
Stamboom; schema van een familie. 
De man wordt met een weergegeven vierkant
en een vrouw met  een cirkel

Slide 2 - Slide

ff checken
• Wanneer ik in een stamboom wil weten welke eigenschap recessief is, hoe doe ik dat dan?
• Hoe noem je het wanneer een eigenschap geen recessieve genen heeft?

Slide 3 - Slide

Kruising van Manxkat vader met gewone kat moeder. Beide zijn homozygoot.
 fenotypen:          geen staart               wel een staart                          
        genotypen:                                                                                 
geslachtscellen:                                                                                  
kruisingsschema:                                                                                      

Slide 4 - Slide

Een kruisingsschema

P:                                  AA             x                    aa

Geslachtscellen:    A                                      a

F1:                                                  Aa

                                     Aa             x                 Aa

Geslachtscellen: A of a                         A of a

F2:


Slide 5 - Slide

Welke eigenschap is dominant? Leg uit.

Neem de stamboom over en noteer de genotypes.


Slide 6 - Slide

TIP
Zoek in de stamboom naar een kind met de andere eigenschap dan die van beide ouders. Dat is de recessieve eigenschap.
Beide ouders zijn dan dus heterozygoot voor die eigenschap.

Slide 7 - Slide

Hoe kan je alle genotypes invullen in een stamboom?

timer
7:00

Slide 8 - Slide

Stamboom slangen.
Met welk soort vertoont soort 2 de meeste verwantschap?
A
1
B
3
C
5
D
7

Slide 9 - Quiz

Stamboom slangen.
Met welk soort vertoont soort 2 de meeste verwantschap?
A
1
B
3
C
4
D
6

Slide 10 - Quiz

Stamboom slangen.

Welk soort is uitgestorven?
A
1
B
7
C
4
D
6

Slide 11 - Quiz

In een stamboom staat een rondje voor....
A
een meisje
B
een jongen

Slide 12 - Quiz

Hoeveel generaties zijn afgebeeld in deze stamboom?
A
1
B
3
C
2
D
4

Slide 13 - Quiz

Of een koe roodbont is of zwartbont wordt bepaald door erfelijke factoren. Een koe en een stier, beide zwartbond en heterozygoot, krijgen twee nakomelingen. De nakomelingen krijgen samen een nakomeling die roodbont is. In de afbeelding zijn drie stambomen getekend. Welke stamboom kan de genotypen juist weergegeven?
A
Stamboom 1
B
Stamboom 2
C
Stamboom 3

Slide 14 - Quiz

In een stamboom staat een vierkantje voor:
A
De man
B
De vrouw
C
De kinderen

Slide 15 - Quiz

Het gen voor taaislijmziekte is ...
A
Dominant
B
Recessief
C
Kan ik niet uit deze stamboom halen
D
Nog nooit van die woorden gehoord

Slide 16 - Quiz

Wat moet je als eerst doen bij het oplossen van een stamboom?
A
Kijken wie man en vrouw is
B
Bepalen welke eigenschap dominant is
C
Genotypes (letters) invullen

Slide 17 - Quiz

Is uit de stamboom af te leiden of dit allel autosomaal of X-chromosomaal overerft?
A
Ja, de ziekte erft autosomaal over.
B
Ja, de ziekte erft X-chromosomaal over.
C
C. Nee, dit is niet hieruit op te maken.

Slide 18 - Quiz

Is uit de stamboom af te leiden of dit allel autosomaal of X-chromosomaal overerft?
A
Ja, de ziekte erft autosomaal over.
B
Ja, de ziekte erft X-chromosomaal over.
C
C. Nee, dit is niet hieruit op te maken.

Slide 19 - Quiz

Bij katten komen verschillende bloedgroepen voor. Bloedgroep A komt het meest voor, bloedgroep B is veel zeldzamer. Bloedgroep A wordt bij katten bepaald door een dominant gen. Katten die homozygoot recessief zijn, hebben bloedgroep B.
De poes van Claudette krijgt twee jongen. Claudette weet niet wie de vader is. In de stamboom kun je zien welke bloedgroepen de poes en haar twee jongen hebben. Wat is de bloedgroep van de vader?
A
bloedgroep A
B
bloedgroep B
C
Dat is uit de gegevens niet af te leiden.

Slide 20 - Quiz

Een erfelijke ziekte FH is een erfelijke ziekte die het gevolg is van een mutatie in een bepaald gen. FH-patiënten hebben te veel cholesterol in hun bloed. Cholesterol zet zich vast aan de wanden van de bloedvaten, die daardoor steeds nauwer worden. Deze patiënten hebben daardoor al op jonge leeftijd een grote kans op een hartinfarct. FH-patiënten hebben meestal van één van beide ouders het gemuteerde gen geërfd en zijn heterozygoot. De kans om van beide ouders een gemuteerd gen te erven, is zeer klein. Deze kinderen sterven zeer jong.
Peter is heterozygoot voor het FH-gen. Hana heeft de ziekte niet en is homozygoot recessief.
Hoe groot is de kans dat een kind van Peter en Hana de ziekte FH krijgt?
A
0%
B
25%
C
50%
D
100%

Slide 21 - Quiz

Door cellen van een embryo te onderzoeken, kan soms vastgesteld worden of het embryo een gen voor FH heeft.
Noem de naam van een techniek waarmee men cellen van een embryo kan wegnemen voor onderzoek.

Slide 22 - Open question

Twee gevlekte Tobiano-paarden worden met elkaar gekruist. Ze krijgen een veulen zonder vlekken.
Wat zijn de genotypen van de ouders?

Slide 23 - Open question

De artsen vermoeden dat de nieuwe hartcellen ontstaan waren uit bepaalde cellen van het beenmerg van de mannelijke patiënt. Ze zoeken nu naar een manier om zulke cellen uit het beenmerg weg te nemen en te vermeerderen
door celdeling.
Door wat voor soort celdeling worden de cellen dan vermeerderd?

Slide 24 - Open question

Op varkensfokkerijen wordt vaak kunstmatige inseminatie (KI) toegepast. De fokker brengt dan sperma met een grote injectiespuit in de baarmoeder van een vrouwtjesvarken. Onderzoekers proberen een manier te vinden om het sperma voor KI zó te behandelen, dat er vooral zaadcellen overblijven die na bevruchting vrouwelijke biggen opleveren. Het vlees van een vrouwtjesvarken heeft nooit een berengeur. Het geslacht van een varken wordt op dezelfde manier als bij mensen bepaald door de geslachtschromosomen in de zaadcellen.
Een gewone lichaamscel van een varken, bijvoorbeeld een spiercel, bevat 40 chromosomen.
Welke chromosomen bevat een zaadcel die na bevruchting een vrouwelijke big oplevert?
A
19 gewone chromosomen en één X-chromosoom
B
19 gewone chromosomen en één Y-chromosoom
C
20 X-chromosomen
D
40 X-chromosomen

Slide 25 - Quiz

De kleuren van de veren van agapornissen worden bepaald door erfelijke factoren. De veren op de kop zijn dikwijls afwijkend van kleur en vormen. Het gen voor een oranje is recessief (a), dat voor roze dominant (A).
Welk cijfer in info 5 geeft een cel aan die afkomstig is van een mannetje, cijfer 1 of cijfer 2? Leg dit uit.

Slide 26 - Open question

Genetisch advies
Hoeveel kans hebben toekomstige kinderen om met een erfelijke afwijking geboren te worden?

Slide 27 - Slide

Hielprik
Adrenogenitaal syndroom (AGS)
Biotinidase deficiëntie (BIO)
Congenitale hypothyreoidie (CH)
Cystic fibrosis (CF
Galactosemie (GAL)
Glutaaracidurie type 1 (GA-1) 
HMG-CoA-lyase deficiëntie (HMG)
Homocystinurie (HCY) (sinds 1 oktober 2010 tijdelijk niet uitgevoerd) 
Isovaleriaan-acidurie (IVA) 
Long-chain hydroxyacyl-CoA dehydrogenase deficiëntie (LCHADD)
Maple syrup urine disease (MSUD)
Medium-chain acyl CoA dehydrogenase deficiëntie (MCADD
3-Methylcrotonyl-CoA carboxylase deficiëntie (3-MCC)
Multiple CoA carboxylase deficiëntie (MCD)
Phenylketonurie (PKU)
Sikkelcelziekte (SZ)
Tyrosinemie type 1 (TYR-1)
Very long-chain acylCoA dehydrogenase deficiëntie (VLCADD)
Alfa-thalassemie
Bèta-thalassemie
Carnitine transporter (OCTN2) deficiëntie
Dragerschap sikkelcelziekte (SZ)

Slide 28 - Slide