Zinnen maken, eenvoudig, 1 werkwoord.

• NT2 schrijven
• ISK

Zinnen maken

Zet ze in de goede volgorde

De jongen

naar school

loopt

.

Zet ze in de goede volgorde

kopen

Wij

kleren

.

Zet ze in de goede volgorde

een boek

leest

De man

.

Zet ze in de goede volgorde

morgen

Ik

ga

naar school

.

Zet ze in de goede volgorde

vragen stellen

altijd

Jullie

kunnen

.

Welke zin is in de goede volgorde geschreven?

1. De jongen naar school fietst.
2. Naar school fietst de jongen.
3. De jongen fietst naar school.
4. Fietst naar school de jongen.

Welke zin is in de goede volgorde geschreven?

1. Jullie hebben morgen vrij.
2. Vrij hebben morgen jullie.
3. Jullie hebben vrij morgen.
4. Morgen jullie vrij hebben.

Welke zin is in de goede volgorde geschreven?

1. Ik een fiets krijg morgen.
2. Morgen ik krijg een fiets.
3. Ik krijg morgen een fiets.
4. Ik morgen krijg een fiets.

Zet ze in de goede volgorde

gaan

op de fiets

Kinderen

naar school

.

Zet ze in de goede volgorde

naar school

gaan

in Nederland

op de fiets

kinderen

.

Zet ze in de goede volgorde

Nederlands

zij

op school

heel snel

leert

.

Soorten zinnen

Gewone hoofdzin: Zij leert Nederlands in Hoofddorp.

Hoofdzin met inversie: In Hoofddorp leert zij Nederlands.

Ja/nee-vraag: Leert zij Nederlands in Hoofddorp?

Vraagwoord-vraag: Waar leert zij Nederlands?

Werkblad

website: NT2Taalmenu > A1-beginners > grammatica > gesloten vragen > oefening 1 t/m 6.