1hv- Les 7 P1 - zinnetjes en hulpwerkwoorden

   Deutsch!    
1hv

Les 7 P1
Gutentag!
1 / 37
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

   Deutsch!    
1hv

Les 7 P1
Gutentag!

Slide 1 - Slide

Heute
Voorbereiding les 7:
Maken: Schritt 6 & 7

Wat te doen na les 7:
Maken: Schritt 8
Leren: Woordjes en zinnen

Slide 2 - Slide

Unterrichtsziele
Grammatik:
1. hoofdletters
2. persoonlijk v.n.woorden
3. haben
4. sein
5. stam van een werkwoord

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Wiederholung

Slide 5 - Slide

 Hoofdletters in het Duits
  • Aan het begin van de zin. 
  • Namen: van bijvoorbeeld mensen, aardrijkskundige namen, maar ook van de dagen en maanden
  • zelfstandig naamwoorden

Slide 6 - Slide

meine mutter heißt carla.
Welke woorden moeten met een hoofdletter geschreven worden?
A
meine
B
mutter
C
heißt
D
carla

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Slide

Wat is JULLIE in het Duits?
A
ich
B
du
C
er
D
ihr

Slide 9 - Quiz

Zoek de juiste vraagwoorden bij elkaar!
hoe?
waar?
waarvandaan?
wat?
wie?
wanneer?
wann?
woher?
wie?
wo?
Was?
wer?

Slide 10 - Drag question

haben & sein

Slide 11 - Slide

het werkwoord haben
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben

Slide 12 - Drag question

Het werkwoord sein.  
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind
sein
sein

Slide 13 - Drag question

woordjes:
Schritt 2 en Schritt 7

oefen SO voor jokes

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Nu je al 2 werkwoorden kent kun je ook nu al ZELF zinnen maken in het Duits!

Slide 17 - Slide

Waar is de baby?

Slide 18 - Open question

Wie is de dochter?

Slide 19 - Open question

Wie heeft het boek?

Slide 20 - Open question

De vader heeft de informatie.

Slide 21 - Open question

Zinnen = Redemittel
Schritt 3
Schritt 5
Schritt 6

Slide 22 - Slide

Schritt 3

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

WIE BITTE?
altijd goed om te zeggen als je iets niet weet

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Hoe zeg je: hoe gaat het?
A
How geht es?
B
Wie geht es?

Slide 31 - Quiz

Wat kun je zeggen als je weggaat?
A
Tschüs
B
Moin
C
Auf Wiedersehen
D
Haudu

Slide 32 - Quiz

Het spijt me.
A
Es spiet mir.
B
Es spijt mich.
C
Es tut mir leid.
D
Es tut mich sehr.

Slide 33 - Quiz

Hoe zeg je: welke hobby's heb jij?
A
Welche Hobbys hast du?
B
Wie viele Hobbys haben Sie?
C
Was hobbys hat er?
D
Welcke Hobbys hat sie?

Slide 34 - Quiz

Wat betekent dit woord?
A
Was bedeutet dieses Wort?
B
Was meint dieses Wort?

Slide 35 - Quiz

Kannst du das bitte noch mal sagen?
A
Kunt u dat alstublieft nog een keer zeggen?
B
Kun je dat alsjeblieft nog een keer zeggen?

Slide 36 - Quiz

Slide 37 - Slide