Oefenen PWW2 2havo

Oefenen PWW2 
1 / 38
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Oefenen PWW2 

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Wat moet je kennen(=weten)?

Vocabulaire Unité 4 : Apprendre 1,2,4,6,7,8,9
Grammaire II (App5) : Wederkerende werkwoorden au présent et Passé-composé (enkelvoudsvormen alleen)
Grammaire lexicale: avoir mal à: A10

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

 Sleep de Franse woorden naar het passende plaatje
le bras
la fièvre
le coeur
les yeux
Aïe j'ai mal
la bouche

Slide 3 - Drag question

Sleep de Franse woorden naar het passende plaatje
Maar eerst ga ik de woorden voorlezen: L'heure, la passion, l'entrainement, gagner, un joueur, l'entraîneur, l'équipe. 

Remarque: Il faut que je lise d'abord les mots avant de lancer de sleep!
les yeux
la tête
le bras
le pied
la jambe
le dos

Slide 4 - Drag question

This item has no instructions


Ik heb kniepijn
knie = le genou
A
J'ai mal au genou.
B
J'ai mal à la genou.
C
J'ai mal aux genou.
D
J'ai mal à l'genou.

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Ik heb pijn aan mijn voeten.
De voeten = les pieds
A
J'ai mal au pieds
B
J'ai mal à pieds
C
J'ai mal aux pieds
D
J'ai mal à l'pied

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Wat betekent het volgende?
J'ai mal à la tête.
A
Ik heb buikpijn.
B
Ik heb hoofdpijn.
C
Ik heb keelpijn.
D
Ik heb oorpijn.

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Combineer de werkwoorden met de juiste vertaling.
se moquer de
s'appeler
s'entrainer
se maquiller
se lever
se faire mal
se promener
se dépêcher
heten
opstaan
wandelen
zich opmaken
zich haasten
trainen
uitlachen
zich bezeren

Slide 8 - Drag question

This item has no instructions

Tomber=vallen
Wat is: ik ben gevallen

Slide 9 - Open question

This item has no instructions

Welk werkwoord is wederkerend?
A
Faire
B
se maquiller
C
Avoir
D
Pendre

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Wederkerende werkwoorden.

Je ___ lève à 8h00.
A
te
B
me
C
se

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

wat is een wederkerend ww?
A
laver
B
lever
C
s'amuser
D
appeler

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn de wederkerende voornaamwoorden?
A
le, la, les, un, une
B
de, des, d´
C
lui, leur
D
me, te, se, nous, vous, se

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Wederkerende werkwoorden
Je
Tu
Il
Nous
Vous
Ils
SE/S'
VOUS
NOUS
ME/M'
TE/T'
SE/S'

Slide 14 - Drag question

This item has no instructions

wederkerend werkwoord

vertaal: zij douchen zich
A
il se douche
B
ils se douchent

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

wederkerend werkwoord

vertaal: jij staat op
A
je me lève
B
tu te lèves
C
je lève
D
tu lèves

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Wederkerende werkwoorden.

Je ___ lève à 8h00.
A
te
B
me
C
se

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

wederkerend werkwoord

vertaal: se laver
A
zich vermaken
B
zich wassen
C
zich uitlachen
D
zich haasten

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

wederkerend werkwoord

vertaal: Je m'arrête
A
ik stop
B
ik stop me
C
ik wacht
D
ik luister

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

se coucher
A
dromen
B
gaan liggen
C
gaan slapen
D
gaan zitten

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

s'ennuyer
A
de televisiezender
B
aanzetten, aandoen
C
zich vervelen
D
een tocht, een trektocht

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

wederkerend werkwoord

vertaal: zij worden wakker
A
il se réveille
B
ils se réveillent
C
ils se réveiller

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

wederkerend werkwoord

vertaal: ik was me
A
je lave
B
je me lave

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Vertaal: se moquer de
A
spotten met
B
zich verweren tegen
C
moeite hebben om
D
zich afkeren van

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Welk woord past niet in het rijtje?
A
le pansement
B
la pommade
C
le professeur
D
le comprimé

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Wat betekent
avoir mal à
A
iemand pijn doen
B
pijn hebben aan
C
ziek zijn
D
genezen

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

J'ai mal

A
au bras
B
au pied
C
à l'oreille
D
à la jambe

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

ik heb 40 graden koorts.
Hulp: page 40
A
Je me suis ête cogné la tête 40 fois.
B
J'ai 40 degrés de fièvre.
C
J'ai attrapé 40 rhûmes.
D
Je crois que j'ai la grippe

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Sinds wanneer ?
A
Hier ?
B
Pourquoi ?
C
Depuis quand ?
D
Parce que ?

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Ik voel me helemaal niet goed.

Slide 30 - Open question

This item has no instructions

Ik ga naar de dokter.

Slide 31 - Open question

This item has no instructions

Vertaal:
Ik ga naar de dokter
A
Je vais chez le dentiste
B
Je vais chez le médecin
C
Je tousse tout le temps
D
Je suis tombé malade

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Vertaal:
Ik heb een verwonding aan mijn knie.
A
Je suis tombé en vélo
B
J'ai une blessure au genou.
C
J'ai attrapé un rhume.
D
Je ne me sens pas bien.

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

Vertaal naar het Nederlands:
Je me suis cogné la tête.
A
Ik ben ziek geworden.
B
Ik heb hoofdpijn.
C
Ik heb mijn hoofd gestoten.
D
Ik heb mijn knie gestoten.

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

Maak de juiste combinaties. 
vous avez de la fièvre?
je me suis cogné la tête.
ça fait mal où?
j'ai attrapé un rhume
waar doet het pijn?
heeft u koorts?
ik heb kougevat
ik heb mijn hoofd gestoten

Slide 35 - Drag question

This item has no instructions

Hoe begin je een brief/mail in het Frans? (aanhef)

Slide 36 - Open question

This item has no instructions

Hoe sluit je een brief af aan een docent?
A
Cordialement/ Au revoir
B
Bonjour
C
Bisous,
D
Ciao

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

met vriendelijke groet,
A
Cordialement,
B
Salut,
C
À bientôt,

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions