Quiz hoofdstuk 4 klas 1 (thuiswerken)

Leerdoelen 4.1 fictie
• Ik kan uitleggen op welke manieren een schrijver een verhaal spannend kan maken.
• Ik kan uitleggen wat spanningsvragen en cliffhangers zijn.
1 / 27
next
Slide 1: Slide
neMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Leerdoelen 4.1 fictie
• Ik kan uitleggen op welke manieren een schrijver een verhaal spannend kan maken.
• Ik kan uitleggen wat spanningsvragen en cliffhangers zijn.

Slide 1 - Slide

Een spanningsvraag heeft als doel:
A
het verhaal spannend te maken.
B
een gebeurtenis uit te stellen.
C
veel vragen te gebruiken in het verhaal.
D
je nieuwsgierig maken.

Slide 2 - Quiz

WAT IS EEN CLIFFHANGER?

Slide 3 - Open question

Leerdoelen 4.3 lezen
• Ik kan uitleggen wat informerende en amuserende teksten zijn (tekstdoel informeren en amuseren).
• Ik kan voorbeelden van informerende en amuserende teksten geven.
• Ik kan een instructie herkennen en uitvoeren.
• Ik kan verwijswoorden herkennen en aangeven waar ze naar verwijzen.
• Ik kan signaalwoorden van tekstverband tijdsvolgorde herkennen en benoemen.

Slide 4 - Slide

Welke tekstdoel hoort er bij het lezen van een stripverhaal?
A
informeren
B
overtuigen
C
amuseren
D
activeren

Slide 5 - Quiz

Welke tekstdoel hoort er bij het lezen van een leertekst uit je aardrijkskundeboek?
A
informeren
B
overtuigen
C
amuseren
D
activeren

Slide 6 - Quiz

Welke signaalwoorden horen er bij het tekstverband opsomming?
A
maar, daarentegen
B
als eerste, bovendien, ook
C
kortom, samenvattend
D
eerst, toen

Slide 7 - Quiz

Welke signaalwoorden horen er bij het tekstverband tegenstelling?
A
maar, daarentegen
B
als eerste, bovendien, ook
C
kortom, samenvattend
D
eerst, toen

Slide 8 - Quiz

Welke signaalwoorden horen er bij het tekstverband tijdsvolgorde?
A
maar, daarentegen
B
als eerste, bovendien, ook
C
kortom, samenvattend
D
eerst, toen

Slide 9 - Quiz

Maak een zin met twee signaalwoorden die horen bij het tekstverband tijdsvolgorde. Gebruik hoofdletters en leestekens.

Slide 10 - Open question

Maak een zin met twee signaalwoorden die horen bij het tekstverband opsomming. Gebruik hoofdletters en leestekens.

Slide 11 - Open question

Wat is de bedoeling van de schrijver met het tekstdoel 'informeren'?
A
De lezer tot actie aanzetten
B
De lezer overtuigen van zijn mening
C
De lezer informatie geven over een bepaald onderwerp
D
De lezer 'plezieren' met z'n tekst

Slide 12 - Quiz

Voorbeelden van informatieve teksten zijn:

Slide 13 - Mind map

Leerdoelen 4.5 woorden
• Ik kan de betekenis van de woorden uit de woordenlijst benoemen.
• Ik kan de betekenis van onbekende woorden opzoeken in een (online) woordenboek.

Slide 14 - Slide

Maak een zin met het woord 'concentreren'. Gebruik hoofdletters en leestekens.

Slide 15 - Open question

Wat is de betekenis van 'grondig'?
A
trouwens, ook
B
behoorlijk, flink, goed
C
op het moment van, gedurende
D
natuurlijk

Slide 16 - Quiz

Leerdoelen 4.7 grammatica
• Ik kan de woordsoorten bijvoeglijk naamwoord en voorzetsel herkennen en benoemen.

Slide 17 - Slide

Hoeveel bijvoeglijke naamwoorden (BN) staan er in de volgende zin:
Mijn lieve, knappe en zorgzame moeder heeft geweldige kinderen.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 18 - Quiz

In welke zin is 'op' een voorzetsel?
1. Ik eet mijn broodje op in de zon.
2. Ik eet mijn broodje op een muurtje in de zon.
A
1
B
2
C
1 en 2
D
geen van beide zinnen

Slide 19 - Quiz

'Ik eet mijn broodje op in de zon' heeft als werkwoord opeten. Op is in dit geval géén voorzetsel. Welk voorzetsel vind je wel in de zin?
A
Ik
B
broodje
C
zon
D
in

Slide 20 - Quiz

Benoem de werkwoorden (WW):

Ik geef veel geld uit aan kleding.

A
ik
B
geef
C
aan kleding
D
geef uit

Slide 21 - Quiz

Benoem de zelfstandige naamwoorden (ZN):

Ik geef veel geld uit aan kleding.

A
geld, kleding
B
ik
C
kleding
D
geld

Slide 22 - Quiz

Leerdoelen 4.8 spelling
  • Ik kan de verleden tijd van zwakke werkwoorden spellen.
• Ik kan het meervoud van zelfstandige naamwoorden spellen.
• Ik kan de dicteewoorden correct schrijven.

We hebben deze paragraaf op dit moment nog niet behandeld. Wat weet je er al van? Beantwoord de vragen op de  volgende dia's.

Slide 23 - Slide

Noteer de pv in de verleden tijd:
Mijn moeder ............ zich aan het kastje.
A
stoot
B
stotte
C
stootte
D
stootten

Slide 24 - Quiz

Noteer de pv in de verleden tijd:
De paarden ........... door de wei.
A
draafte
B
draafde
C
draafden
D
draaften

Slide 25 - Quiz

Noteer de pv in de verleden tijd:
Mijn zusje ....... in haar eentje naar Cambodja.
A
reist
B
reiste
C
reisde
D
gereisd

Slide 26 - Quiz

Dictee
Typ vier dicteewoorden over. Kies de woorden die jij nog lastig vindt.

Slide 27 - Open question