hoofdstuk 4 Oefentoets

Voorbereiden oefentoets
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Voorbereiden oefentoets

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
We gaan alles uit hoofdstuk 4 nog eens doornemen, zodat jullie helemaal klaar zijn om de oefentoets te maken!

Zorg dat je je koppie erbij hebt, want ik ga jullie veel vragen stellen!

(De echte toets is op maandag 20 april)

Slide 2 - Slide

Wat is een cliffhanger?

Slide 3 - Mind map

Een schrijver gebruikt spanningsvragen om te zorgen dat je door wilt lezen.

Een cliffhanger is zo'n trucje: 
je wilt weten wat er daarna gebeurt...

Slide 4 - Slide

Wil de schrijver van een leesboek de lezer amuseren of informeren?
A
amuseren
B
informeren
C
weet ik niet
D
vervelen

Slide 5 - Quiz

Een schrijver van een leesboek wil amuseren. 

Zo ook een striptekenaar, of iemand die gedichten schrijft.

Informatie krijg je meestal uit een krant of van een nieuwssite

Slide 6 - Slide

Welk woord in de volgende zin geeft een tijdsvolgorde aan?
Jantje kwam als laatste aan in de les.
A
Jantje
B
kwam aan
C
in de les
D
laatste

Slide 7 - Quiz

Tekstverbanden met signaalwoorden

Opsomming (ook, en)
Tegenstelling (maar, echter)
Tijdsvolgorde (als eerste, daarna, toen)

Slide 8 - Slide

Jantje heeft een nieuwe fiets. Hij vindt hem heel mooi.
Waarnaar verwijst hij?
A
Jantje
B
fiets
C
heel mooi

Slide 9 - Quiz

We gebruiken verwijswoorden want: 


- herhaling is saai
- met verwijswoorden leest een verhaal prettiger 

Jantje heeft een nieuwe fiets. Jantje vindt zijn nieuwe fiets heel mooi. Jantje wil alleen nog maar fietsen op zijn nieuwe fiets. 

Slide 10 - Slide

Wat is een
zelfstandig naamwoord?

Slide 11 - Mind map

Zelfstandig naamwoorden zijn

- mensen
- dieren 
- planten 
- dingen
- namen
- gevoel/begrippen 
(Liefde is een zelfstandig naamwoord)

Slide 12 - Slide

Wat is een
bijvoeglijk naamwoord?

Slide 13 - Mind map

Een bijvoeglijk naamwoord 
zegt iets over het zelfstandig naamwoord 
Deze appel bijvoorbeeld, is niet zomaar een appel... 

Slide 14 - Slide

Wat is in deze zin het bijv.nw?
Jantje heeft een nieuwe fiets gekregen.
A
Jantje
B
heeft gekregen
C
nieuwe
D
fiets

Slide 15 - Quiz

Voorzetsels 

... de kast  
        of 
... het feest
Rare VZ  zijn: met, van, tijdens

Slide 16 - Slide

Noem vijf voorzetsels.

Slide 17 - Open question

Slide 18 - Slide

Wat is in de volgende zin een hoofdtelwoord? Jantje heeft vijf kleine hondjes
A
Jantje
B
kleine
C
hondjes
D
vijf

Slide 19 - Quiz

Een vooltooid deelwoord
- is een werkwoord
- begint meestal met be-
                                              ve-
                                              ge-
- staat in een zin waar ook een vorm van zijn, hebben of worden in staat 
Jantje heeft teveel snoepjes gegeten

Slide 20 - Slide

Pietje is altijd al jaloers op Jantje geweest. Wat is in deze zin het voltooid deelwoord?
A
Pietje
B
is jaloers
C
Jantje
D
geweest

Slide 21 - Quiz

Korte herhaling : Verkleinwoorden

Meestal zet je -je of -tje achter een woord
Soms gebruik je -pje of kje
Soms moet je de laatste klinker verdubbelen (autootje)
of een ' gebruiken (baby'tje) 

En er zijn altijd uitzonderingen...

Slide 22 - Slide

Wat is nepnieuws?
En waarom is er nepnieuws?

Slide 23 - Mind map

Maken: 
oefentoets hoofdstuk 4

De oefentoets moet je in 1 keer afmaken, want hij slaat je antwoorden niet op. Als je meer dan 70 procent goed hebt, is het goed. Dan maak je een screenshot en 
deze deel je met mij (mailen dus). 

Slide 24 - Slide