P7 - Les 8 - Proeftoets bewegingsapparaat

Herhaling
Herhaling
en proeftoets bewegingsapparaat
26 MC vragen
 19 goed = 6
1 / 28
next
Slide 1: Slide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Herhaling
Herhaling
en proeftoets bewegingsapparaat
26 MC vragen
 19 goed = 6

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Toets




Totaal aantal vragen: 40
Ademhaling: 16 vragen
Nieren en urinewegen 12 vragen

vragen
anatomie en fysiologie
algemene bouw en functie
AF: hfdst 11 
6
aandoeningen  steun-& bewegings apparaat
-interne aandoeningen
-fracturen algemeen
-specifieke aandoeningen
IC: hfdst 3
3.1 t/m 3.12
m.u.v 3.11
6

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Wat kan er nog veranderen aan de botten na de puberteit
A
Ze kunnen nog groeien in de LENGTE.
B
Ze kunnen nog groeien in de BREEDTE.
C
Ze kunnen nog groeien in de LENGTE en de BREEDTE.
D
Ze groeien helemaal NIET meer.

Slide 3 - Quiz

Antwoord B
Botten kunnen na de puberteit in principe NIET meer groeien in de lengte, maar nog wel in de breedte. Bijvoorbeeld bij veel belasting (bij sporten) zullen de botten in de breedte toenemen.
scheenbeen
A
fibula
B
tibia
C
humerus
D
radius

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Ellepijp
A
radius
B
tibia
C
fibia
D
ulna

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de Latijnse naam voor je sleutelbeen?
A
Clavicula
B
Cranium
C
Radius
D
Ulna

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Je musculus gluteus maximus is een
A
Rugspier
B
Buikspier
C
Beenspier
D
Bilspier

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Welk type wervel is het grootst?
A
De halswervels
B
De thoracale wervels
C
De lumbale wervels
D
Alle type wervels zijn even groot

Slide 8 - Quiz

Antwoord C
De lumbale wervels zijn het grootst, dit komt doordat ze relatief meer gewicht dragen dan bijvoorbeeld de halswervels, die een stuk kleiner zijn.
Van welke type wervel heeft het lichaam er het meest?
A
Halswervels
B
Thoracale wervels
C
Lumbale wervels
D
Alledrie de groepen hebben acht wervels

Slide 9 - Quiz

Antwoord B
Je hebt:
  • 7 halswervels, 
  • 12 thoracale wervels en 
  • 5 lumbale wervels
Een oudere patiënte is op haar arm gevallen, er zit nu een vreemde knik in de bovenarm. Welk bot is meest waarschijnlijk gebroken?
A
Tibia
B
Fibula
C
Humerus
D
Scapula

Slide 10 - Quiz

Antwoord C
De humerus is het bovenarmbot, de fibula en de tibia zitten in het onderbeen en de scapula is het schouderblad
Met botbalans bedoelen we.....

A
de stevigheid van het botweefsel
B
het evenwicht tussen bot afbraak en bot opbouw
C
het evenwicht tussen botten en spieren
D
de stabiliteit van gewrichten tussen de botten

Slide 11 - Quiz

Antwoord B
Directe groei vindt plaats vanuit de ....
A
epifysairschijven
B
botvliezen
C
meniscus
D
botmerg

Slide 12 - Quiz

Antwoord B
Hoeveel ribben heeft elke persoon per kant?
A
acht
B
tien
C
twaalf
D
veertien

Slide 13 - Quiz

Antwoord C:
Elke persoon heeft twaalf ribben beiderzijds

Wat is een voorbeeld van een naadverbinding?
A
symfyse
B
scharniergewricht
C
schedelbeenderen
D
rolgewricht

Slide 14 - Quiz

Antwoord C

Symfyse; Straf gewricht
Een lordose is:
A
een zijwaartse kromming in de wervelkolom
B
een holling in de wervelkolom
C
een bolling in de wervelkolom
D
een afwijking in de wervelkolom

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Waar zorgen gewrichten voor?
A
Stevigheid van het lichaam
B
Beweging maken tussen botten
C
Bescherming van het lichaam
D
Hebben geen functie

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een kenmerk van gewricht nummer 1?
A
Maakt beweging mogelijk in 2 vlakken die loodrecht op elkaar staan
B
Kunnen alleen buigen en strekken
C
De kop is eivormig
D
Meest beweeglijke gewricht

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

De belangrijkste klachten bij RA zijn?
A
Koorts, pijn en vermoeidheid
B
Pijn, stijfheid en vermoeidheid
C
Pijn, vermoeidheid en slapeloosheid

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Een ander woord voor SLE
A
Lupus
B
Jeugd reuma
C
Ziekte van Lyme

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Welke bacterie zorgt voor de ziekte van Lyme?
A
cyano bacterie
B
Borrelia bacterie
C
Babesiosis bacterie
D
e. coli bacterie

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Wanneer door kracht van buitenaf de banden en het kapsel van het gewricht worden opgerekt spreken we van een
A
Luxatie
B
Distorsie
C
Ruptuur

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Welke aandoening kan niet de oorzaak zijn van een fractuur?
A
osteoporose
B
kwaadaardig botgezwel
C
jicht
D
osteomyelitis

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Wanneer is er sprake van osteoporose?
A
Wanneer er meer osteoblasten zijn ten opzichte van osteoclasten
B
Als een zorgvrager botten breekt
C
Wanneer er meer osteoclasten zijn ten opzichte van osteoblasten

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Bij osteoporose neemt de botdichtheid af, de botafbraak gaat sneller dan de botopbouw.
Welke vitamine ondersteunt botaanmaak?
A
vitamine A
B
Vitamine B
C
Vitamine C
D
Vitamine D

Slide 24 - Quiz

Osteoporose wordt ook wel botontkalking genoemd. Bij osteoporose worden je botten minder stevig en minder sterk, doordat de botdichtheid afneemt. De structuur van je bot verandert en gaan er vanbinnen meer als een spons uitzien. Door de zwakkere botten én de veranderde botstructuur heb je sneller last van botbreuken.
Wat gebeurt er bij artrose?
A
Het kraakbeen tussen de gewrichten is geïrriteerd en ontstoken
B
het kraakbeen tussen gewrichten is dunner geworden
C
De structuur van het bot is veranderd en brozer geworden

Slide 25 - Quiz

Antwoord B
Wat is waar over reumatoïde artritis en de ziekte van Bechterew?
A
Beide vormen zijn ontstekingen in de gewrichten
B
Ziekte van B komt vooral voor in vingers en tenen
C
RA komt vooral voor in het bekken

Slide 26 - Quiz

Antwoord A
wat is osteomyelitis?
A
ontsteking beenmerg
B
bottumor
C
botkraakbeen
D
ontsteking botvlies

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Bij pseudo-jicht is er sprake van
................ kristallen op ...........
A
Urinezuur / meerdere gewrichten
B
Urinezuur / 1 gewricht
C
Kalk / meerdere gewrichten
D
Kalk / 1 gewricht

Slide 28 - Quiz

Antwoord C