K3 - M3 - DINSDAG 24 SEPTEMBER

K3 & M3
1 / 30
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

K3 & M3

Slide 1 - Slide

WHAT ARE WE DOING TODAY?

Slide 2 - Slide

READING
LEESVAARDIGHEID - WAAR MOET JE OP LETTEN?

Slide 3 - Slide

READING

Slide 4 - Mind map

PAST SIMPLE
Je gebruikt de Past Simple als iets in het verleden is gebeurd en het belangrijk is wanneer het is gebeurd. 

In de zin staan dan vaak woorden als last night, in 2015, this morning, five minutes ago, when I was young.

Slide 5 - Slide

What is the past simple form of the verb 'eat'?
A
eat
B
ate
C
eaten
D
eating

Slide 6 - Quiz

What is the past simple form of the verb 'go'?
A
goed
B
went
C
gone
D
going

Slide 7 - Quiz

PRESENT PERFECT
  1. Als je wilt zeggen dat iets is gebeurd en het niet belangrijk is wanneer (We have finished all our work.). 
  2. Als je wilt zeggen dat iets in het verleden is begonnen en nog steeds doorgaat, In de zin staat dan vaak: since, for of in (I've been here since ten o'clock)

Je maakt de Present Perfect met have/has + voltooid deelwoord. Het voltooid eindigt op -ed bij regelmatige werkwoorden. Onregelmatige werkwoorden hebben een eigen vorm. 

Slide 8 - Slide

Which form is correct for the present perfect tense?
A
I finished
B
I have finished
C
She ate
D
She has eaten

Slide 9 - Quiz

Which sentence uses present perfect tense?
A
They have traveled to Europe
B
He studied English
C
He has studied English
D
They traveled to Europe

Slide 10 - Quiz

SOME / ANY 
  • Some & Any betekenen allebei enige / enkele / een paar
  • Not ... any betekent geen

Wanneer some & wanneer any

Slide 11 - Slide

MUCH/ MANY / LITTLE / FEW / A LITTLE / A FEW
  • MUCH
  • MANY
  • LITTLE
  • FEW
  • A LITTLE
  • A FEW

Slide 12 - Slide

Used to + Hele werkwoord
Je gebruikt used to + hele werkwoord om te zeggen wat vroeger altijd gebeurde.

I used to live in Sweden, but I live in South Africa now.

I used to play hockey at school. 

Slide 13 - Slide

Question tags
Een question tag is een kort vraagje aan het einde van een zin: 

  • Na een bevestigende zin (+) is de tag ontkennend (-)

  • Na een ontkennende zin (-) is de tag bevestigend (+)

Slide 14 - Slide

Irregular verbs
- IRREGULAR VERBS - ONREGELMATIGE WERKWOORDEN
- REGULAR VERBS - REGELMATIGE WERKWOORDEN
- WAAROM?
- VOORBEELDEN
- HOE KAN IK DIT LEREN? (Kader boek 174 - Mavo boek 196)

Slide 15 - Slide

What is the Dutch translation for 'allies'?
A
vrienden
B
bondgenoten
C
vijanden
D
familie

Slide 16 - Quiz

How do you say 'age' in Dutch?
A
tijdperk
B
leeftijd
C
jaren
D
jaar

Slide 17 - Quiz

What is the English meaning of 'goed vinden'?
A
(to) approve
B
(to) deny
C
(to) reject
D
(to) disapprove

Slide 18 - Quiz

Wat is de Nederlandse vertaling van 'bead'?
A
mogen
B
kraal
C
hiervoor
D
verveeld

Slide 19 - Quiz

Hoe wordt 'before' vertaald in het Nederlands?
A
mogen
B
kraal
C
eerder
D
verveeld

Slide 20 - Quiz

Wat is de betekenis van 'bored' in het Nederlands?
A
hiervoor
B
mogen
C
kraal
D
verveeld

Slide 21 - Quiz

Wat is de Nederlandse vertaling van 'brief'?
A
hiervoor
B
mogen
C
verveeld
D
kort

Slide 22 - Quiz

WRITING

Slide 23 - Mind map

WRITING
  • GRAMMAR - DIE WE AL HEBBEN BEHANDELD BIJVOORBEELD :).
  • VOCABULARY.
  •  SENTENCE STRUCTURE (WDWWW).
  • PRACTICE.

Slide 24 - Slide

WDWWW EXAMPLES

Slide 25 - Mind map

LISTENING (& WATCHING)

Slide 26 - Mind map

LISTENING (& WATCHING) 
  • Vul altijd iets in.
  • Let goed op tijdens de inleiding
  • Maak eventueel korte aantekeningen tijdens het luisteren
  • Herhaal wat er gezegd wordt voor jezelf (in je hoofd).
  • Kijk goed naar de antwoorden, zeiden ze het echt of denk ik het?



Slide 27 - Slide


SPEAKING

Slide 28 - Slide

LET'S START SPEAKING!
WHAT: Talk to your neighbour about what you have learned today. 
HOW: Together with you neighbour.
HELP: If you have a question raise your hand.
TIME: You have 2 minutes
DONE?: Switch roles until the 2 minutes are over.
timer
2:00

Slide 29 - Slide

QUESTIONS?

WELL DONE? :)

Slide 30 - Slide