Paragraaf 3 Geld voor de gemeente

Welkom bij Economie
Fijn dat jullie er weer zijn.
 * Ga lekker zitten op je plek
* Mobiel is weg deze zit in één van de vakjes van de telefoontas
* Mobiel staat op vliegtuigstand of staat uit
* Hoofdstuk 3 paragraaf 3 blz. 93
* We gaan zo beginnen ...........
1 / 20
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom bij Economie
Fijn dat jullie er weer zijn.
 * Ga lekker zitten op je plek
* Mobiel is weg deze zit in één van de vakjes van de telefoontas
* Mobiel staat op vliegtuigstand of staat uit
* Hoofdstuk 3 paragraaf 3 blz. 93
* We gaan zo beginnen ...........

Slide 1 - Slide

Huiswerk
Paragraaf 1     5 tot met 10 
Paragraaf 2     1 tot met 3 en rekentrainer

Slide 2 - Slide

H3.3 Geld voor de gemeente

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Geld voor de gemeente
De gemeente doet allerlei nuttige dingen. Daar hebben ze geld voor nodig.

Een gemeente krijgt een deel van het geld/ budget van het Rijk ("Gemeentefonds"). 
Gemeentelijke belastingen en heffingen (denk aan: ozb, hondenbelasting, rioolheffing, afvalstoffenheffing, etc.)


Slide 5 - Slide

Hoe komt de gemeente aan geld?
  1. Het Rijk
  2. Gemeentelijke belastingen
  • Ozb (onroerendezaakbelasting) = percentage van WOZ-waarde van het huis
  • Toeristenbelasting
  • Parkeerbelasting
3. Gemeentelijke heffingen
  • Rioolheffing
  • Kaartje voor het zwembad
  • Kosten paspoort (=leges)
  • afvalstoffenheffing

Slide 6 - Slide

Noem de belasting waarmee de gemeente geld verdiend.
A
Rioolrechten
B
Inkomstenbelasting
C
OZB(onroerendezaakbelasting)
D
Ondernemingsbelasting

Slide 7 - Quiz

Van wie krijgt de gemeente geld?
A
Van de inwoners van de stad en van het rijk
B
Van de inwoners van Europa
C
Van de inwoners van het Nederland
D
Van de inwoners van de provincie

Slide 8 - Quiz

De gemeente krijgt op verschillende manieren geld, welke hoort er niet bij
A
Het rijk
B
gemeentelijke belastingen
C
verkeersboetes
D
Leges (vergoeding voor ID bijvoobeeld)

Slide 9 - Quiz

Huishoudboekje gemeente 
  • Inkomsten: onroerendezaakbelasting, afvalstoffenheffing, rioolrechten

Slide 10 - Slide

 Gemeentelijke belastingen
  • ozb -> onroerendezaakbelasting voor huiseigenaren
  • bijv. afvalstoffenheffing, rioolrechten voor iedereen
  • hondenbelasting als je een hond hebt.



Slide 11 - Slide

Belastingen en de auto
Motorrijtuigenbelasting

  • Elke autobezitter betaalt deze belasting
  • Het is een belasting op iets wat je bezit/op eigendom (houdersschapsbelasting)

Slide 12 - Slide

Afvalstoffenheffing
vast bedrag
een tarief per kilo ingeleverd afval

Slide 13 - Slide

Geld voor de gemeente
De tarieven verschillen per gemeente. Sommige gemeenten zijn duur andere goedkoper terwijl ze bijvoorbeeld naast elkaar liggen.


Slide 14 - Slide

Onroerendzaakbelasting
is belasting die gemeente opleggen aan eigenaren van huizen en andere gebouwen

Wordt berekend over.
  • WOZ-waarde van onroerende zaak ( getaxeerde waarde van een huis door de gemeente)
  • betaald door eigenaar van onroerende zaak

Slide 15 - Slide

Waarom hoef je geen ozb te betalen als je huurt?
A
dan woon je niet in een gemeente
B
dan betaal je geen belastingen
C
dat betaalt de eigenaar
D
dan krijgt de gemeente te veel geld

Slide 16 - Quiz

3.3 Geld voor de gemeente
Onroerendezaakbelasting (OZB)
Belasting die je betaald over het 
pand/grond wat je bezit aan de gemeente.

Deze belasting wordt berekend op basis 
van de WOZ-waarde (wet waardering 
onroerende zaken)


Slide 17 - Slide

3.3 Geld voor de gemeente
WOZ-waarde: € 256.000        OZB: 0,1045%

Hoe hoog is het bedrag van de aanslag? Rond het bedrag naar beneden af op hele euro’s.

  • Stap 1: Deel de WOZ-waarde door 100.
  • € 256.000 : 100 = € 2.560




Slide 18 - Slide

3.3 Geld voor de gemeente
  • Stap 1: Deel de WOZ-waarde door 100.
  • € 256.000 : 100 = € 2.560

  • Stap 2: Vermenigvuldig de uitkomst van stap 1 met het OZB-percentage.
  • € 2.560 × 0,1045 = € 267,52

  • Stap 3: Rond het bedrag naar beneden af op hele euro’s.
  • € 267,52 wordt afgerond € 267




Slide 19 - Slide

huiswerk
1 tot met 6 en 8
Rekentrainer paragraaf 3

Slide 20 - Slide