herhaling H3 en H4

H3 en H4
herhaling
1 / 17
next
Slide 1: Slide
MaatschappijwetenschappenMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

H3 en H4
herhaling

Slide 1 - Slide

Wat is geen materieel aspect van de Nederlandse cultuur?
A
vrijheid van meningsuiting
B
stroopwafels
C
de Nachtwacht
D
Het Wilhelmus

Slide 2 - Quiz

Welke stelling is waar?
A
Subculturen zetten zich af tegen de dominante cultuur?
B
Cultuur komt alleen tot uiting in waarden en normen
C
culturen zijn tijd en plaats gebonden
D
In Nederland kennen we maar 1 cultuur

Slide 3 - Quiz

nature is.... nurture is......
A
natuurlijk - volwassen
B
volwassen - natuurlijk
C
aangeleerd - aangeboren
D
aangeboren - aangeleerd

Slide 4 - Quiz

Wat zijn de dimensies van Hofstede?
A
Manieren om te kijken naar de samenleving
B
bepalende kenmerken die een cultuur wel of niet bezit
C
De verschillende lagen in een cultuur

Slide 5 - Quiz

Welk land is meer collectivistisch dan individualistisch?
A
Zuid-Korea
B
Nederland
C
Zweden
D
Spanje

Slide 6 - Quiz

Mijn neefje Dylan en de koning zijn allebei jarig op 27 april. Op welk niveau valt het vieren van hun verjaardagen?
A
Dylan: macro Koning: meso
B
Dylan: meso Koning: micro
C
Dylan: micro Koning: meso
D
Dylan:micro Koning: macro

Slide 7 - Quiz

Welke drie zaken bepalen de hoeveelheid criminaliteit in een land?
A
Mogelijke daders, geschikte doelwitten, hoeveelheid bewaking
B
Hoeveelheid bewaking, regels, geschikte doelwitten
C
Mogelijke daders, geschikte doelwitten, regels
D
Mogelijke daders, regels, hoeveelheid bewaking

Slide 8 - Quiz

De rijken zijn in het voordeel!
past bij....
A
bindingstheorie
B
anomietheorie
C
structurele deviantietheorie
D
etiketteringstheorie

Slide 9 - Quiz

Welk vraagstuk gaat onder andere over samenhang in een samenleving?
A
vormingsvraagstuk
B
bindingsvraagstuk
C
veranderingsvraagstuk
D
verhoudingsvraagstuk

Slide 10 - Quiz

Welk vraagstuk gaat over de manier waarop mensen zich van elkaar onderscheiden?
A
vormingsvraagstuk
B
bindingsvraagstuk
C
veranderingsvraagstuk
D
verhoudingsvraagstuk

Slide 11 - Quiz

Stel: je wilt onderzoek doen naar de mate van criminaliteit in jouw buurt. Wat past het best....
A
Kwantitatief onderzoek, beschrijvende vraag
B
Kwantitatief onderzoek, verklarende vraag
C
Kwalitatief onderzoek, beschrijvende vraag
D
Kwalitatief onderzoek, verklarende vraag

Slide 12 - Quiz

Wat is een voordeel van een interview ten opzichte van een enquête?
A
Je kunt veel mensen tegelijkertijd bevragen.
B
Je kunt de resultaten gemakkelijk verwerken.
C
Je kunt doorvragen en je kunt open vragen stellen.
D
Het is subjectiever dan een enquête.

Slide 13 - Quiz

Stel: een onderzoek levert na herhaling niet dezelfde resultaten op. Dan is er een gebrek aan...
A
Validiteit
B
Validiteit en betrouwbaarheid
C
Betrouwbaarheid

Slide 14 - Quiz

Mijn opa rookt al 60 jaar en is nog steeds gezond, dus roken is niet slecht.' Deze uitspraak:
A
is niet representatief.
B
is niet valide.
C
is niet transparant.
D
is niet betrouwbaar.

Slide 15 - Quiz

Je doet onderzoek naar het effect van inkomen op de mate van geluk. Wat zijn de variabelen?
A
Onafhankelijk: geld, afhankelijk: humeur
B
Onafhankelijk: hoogte van het inkomen, afhankelijk: geluk
C
Onafhankelijk: geluk, afhankelijk: hoogte van het inkomen
D
Onafhankelijk: humeur, afhankelijk: geld

Slide 16 - Quiz

Wat is een interveniërende variabele?
A
Een tweede afhankelijke variabele.
B
Een tweede onafhankelijke variabele.
C
Een resultaat van het onderzoek.
D
Een variabele tussen de onafhankelijke en de afhankelijke.

Slide 17 - Quiz