21 EBG - Vergrotende trap

de trappen van vergelijking 
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

de trappen van vergelijking 

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

    klein, kleiner - groot, groter
Als je mensen of dingen wilt vergelijken, zet je meestal -er achter het woord:
klein - kleiner
groot - groter
dik - dikker
mooi - mooier 

Slide 3 - Slide

Woorden die op een -r eindigen?

Deze woorden krijgen -der achter het woord:

lekker - lekkerder
duur - duurder
zwaar - zwaarder

Slide 4 - Slide

Let op!
Er zijn ook onregelmatige woorden:
        graag  - liever  
        goed   - beter 
        veel     - meer   
       weinig - minder 

Deze woorden moet je dus uit je hoofd leren!

Slide 5 - Slide

Je vergelijkt twee mensen of dingen
-> dan


Omar is ouder dan  mijn broer.
Mijn auto is mooier dan  jouw auto. 
Ik ben langer dan jij.
Maria is jonger dan ik.

Slide 6 - Slide

De vergrotende trap krijgt dus -er
kort - korter
lang -  langer

let op:
slim - slimmer
let op:
groot - groter

Slide 7 - Slide

De groene jurk is mooi, maar de zwarte jurk is ________.

Slide 8 - Open question

James is ______ dan Blazej.
(groot)

Slide 9 - Open question

De tafel is zwaar, maar de kast is ______.

Slide 10 - Open question

Zelf zinnen maken
Gebruik een vergelijking en het woordje dan.
Bijvoorbeeld: 
mijn fiets - jouw fiets

Mijn fiets is groter dan jouw fiets. 

Slide 11 - Slide

mijn telefoon - jouw telefoon

Slide 12 - Open question

een kast - een pen

Slide 13 - Open question

rood - geel

Slide 14 - Open question

koekjes - fruit

Slide 15 - Open question

Wat is de overtreffende trap van duur?
A
duurder
B
durst
C
duurst
D
duur

Slide 16 - Quiz

Welke vraag heb je nog over de vergrotende trap?

Slide 17 - Open question

Ben je klaar voor de toets?
A
ja
B
nee

Slide 18 - Quiz

Wat is de vergrotende trap van 'mooi'?
A
mooier
B
mooie
C
meer mooi

Slide 19 - Quiz

Welk woord is de vergrotende trap van 'goed'?
A
goed
B
beter
C
goeder

Slide 20 - Quiz

Wat is de vergrotende trap van 'klein'?
A
kleiner
B
kleine
C
meer klein

Slide 21 - Quiz

Welk woord is de vergrotende trap van 'snel'?
A
snel
B
snelst
C
sneller

Slide 22 - Quiz

Wat is de vergrotende trap van 'duur'?
A
duur
B
duurder
C
duurer

Slide 23 - Quiz

Wat is de vergrotende trap van 'lief'?

Slide 24 - Open question

Wat is de vergrotende trap van 'groot'?

Slide 25 - Open question

Wat is de vergrotende trap van stoer?

Slide 26 - Open question

Wat is de vergrotende trap van duur?

Slide 27 - Open question

Wat doe je meestal om een vergrotende trap te maken?

Slide 28 - Open question

Wat is de vergrotende trap van 'graag'?

Slide 29 - Open question

Wat is de vergrotende trap van weinig?

Slide 30 - Open question

Wat is de vergrotende trap van:
stil

Slide 31 - Open question

De overtreffende trap:
duur-duurder - het duurst
kort-korter-het kortst
langzaam-langzamer- het langzaamst

Slide 32 - Slide

Wat is de overtreffende trap van goed?
A
beter
B
goeder
C
goedst
D
best

Slide 33 - Quiz

Wat is de overtreffende trap van weinig?
A
minder
B
minst
C
meer
D
meest

Slide 34 - Quiz

Wat is de overtreffende trap van oud?
A
oudst
B
ouder
C
oud
D
ouderder

Slide 35 - Quiz

Wat is de vergrotende trap van veel?
A
meer
B
meest
C
minder
D
minst

Slide 36 - Quiz