Donderdag MWU TH2

MWU Nederlands
H3H4 Taalverzorging:
blz. 86 - 87
88, 89
114-117
168-169
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

MWU Nederlands
H3H4 Taalverzorging:
blz. 86 - 87
88, 89
114-117
168-169

Slide 1 - Slide

Toets info
H3: woordsoorten en vdw als bnw
H4 verwijswoorden en meervoudsvormen
H6 vaste vz bij ww. 

Slide 2 - Slide

Persoonsvorm
tt en vt
t ex fokschaap

Slide 3 - Slide

H2 woordsoorten
ww, lw, vz, bnw, znw

Slide 4 - Slide

H3  Verwijswoorden
Dit, dat, die, deze
Lidwoorden het: altijd dit of dat als verwijswoord. De rest is die of deze. 
Rest: de woorden, meervouden.

Slide 5 - Slide

H4 Verwijswoorden
Met wie, waarmee
Naast wie, waarnaast
Op wie, waarop
Tegen wie, waartegen

Slide 6 - Slide

Verkleinwoorden
broekriem, coupé, dummy, hal, afdeling

Slide 7 - Slide

H6 meervoudsvorm
- en,  -s of ën
Woorden eindigend op -ie
Let op de klemtoon

Slide 8 - Slide

's
Soms moet je een apostrof (’) voor de -s schrijven. Dat doe je bij woorden op -a, -o, -u, -i of -y: pizza → pizza’s, polo → polo’s, accu → accu’s, mini → mini’s, hobby → hobby’s.

Slide 9 - Slide

Er zijn ook zelfstandige naamwoorden die in het enkelvoud eindigen op -ie of -ee. 
zee, orchidee, idee
Hoe schrijf je het meervoud?

Slide 10 - Slide

ZNW met ën
Knie
Bacterie
Financie


ZNW met Klemtoon op -ie
Amfibie
Categorie
Kopie


Slide 11 - Slide

TOETSVRAAG
Een woord dat eindigt op -ie, krijgt in het meervoud -ën als […].

Slide 12 - Slide

TOETSVRAAG
Een woord dat eindigt op -ie, krijgt in het meervoud -ën als […].

Als de klemtoon op de -ie valt.

Slide 13 - Slide

Wat is een persoonsvorm?
A
Een werkwoord
B
Een lidwoord
C
Een voorzetsel
D
Een zelfstandig naamwoord

Slide 14 - Quiz

Wanneer gebruik je t ex fokschaap?
A
Om het onderwerp te vinden
B
Om te bepalen of je de vt met een t of d schrijft
C
Om te bepalen hoe je het werkwoord moet spellen in de tegenwoordige tijd
D
Om het lijdend voorwerp te vinden

Slide 15 - Quiz

Hoeveel werkwoorden staan er minimaal in een samengestelde zin?
A
altijd maar één
B
twee
C
twee of meer
D
voltooid deelwoord

Slide 16 - Quiz

Noem de verwijswoorden in deze samengestelde zin: Marion koopt een broek in de winkel. Zij past hem niet.
A
Marion, broek, zij
B
Zij, broek, past
C
Zij, hem
D
Hem, broek

Slide 17 - Quiz

Een znw eindigend op -ie krijgt ën erbij, als
A
Als de klemtoon op de -ie ligt
B
Als de klemtoon niet op de -ie ligt
C
Als er sprake is van onduidelijkheid
D
Als het enkelvoud eindigt op -ie

Slide 18 - Quiz

Woorden eindigend op a,e,o,u,i krijgen een extra letter als ze verkleind worden, welke?
A
a,e,o,u,i
B
a,e,o,u,ij
C
a,e,o,u,y
D
a,e,o,u,(i)e

Slide 19 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van baby
A
babietje
B
babytje
C
babitje
D
baby'tje

Slide 20 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van pyjama en paraplu?
A
pyamaatje, paraplutje
B
pyamatje, paraplutje
C
pyamaatje, parapluutje
D
pyamatje, parapluutje

Slide 21 - Quiz

Mario kocht een grote, groene, snelle Ferrari voor zijn lieve moeder.
Hoeveel bnw tel jij?
A
5
B
4
C
3
D
6

Slide 22 - Quiz

Mario kocht een grote, groene, snelle Ferrari voor zijn lieve moeder.
Hoeveel znw tel jij?
A
5
B
4
C
3
D
6

Slide 23 - Quiz

Wat vind ik nog moeilijk?
Maak de BRUG taalverzorging

Slide 24 - Slide

Chromebooks
1. inloggen als gast.
2. ga naar website Huygens
3. log in op Magister
4. KLik op leermiddelen
5. klik op licentie Nieuw nederlands en zoek werkboek th2

Slide 25 - Slide

Maatwerkuur
Je hebt de quiz af? 
Dan ga je naar Extra opdrachten.
Vinger opsteken als je een vraag hebt.

Slide 26 - Slide