De meeste bijvoeglijke naamwoorden hebben een
korte vorm (zonder -e) en een lange vorm (met -e):
lekker: het toetje is lekker; het lekkere toetje; een lekker toetje;
lang: de vakantie is lang; de lange vakantie; een lange vakantie.
Zo maak je de lange vorm van een bijvoeglijk naamwoord
Zet een -e achter het woord: klein → kleine; sterk → sterke; nieuw → nieuwe.