Woordenschat NN H3 KBL

Wat betekent: de aanprijzen?
A
aanbevelen
B
zomaar iets doen
C
iets aanzetten
D
gelijk hebben
1 / 21
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Wat betekent: de aanprijzen?
A
aanbevelen
B
zomaar iets doen
C
iets aanzetten
D
gelijk hebben

Slide 1 - Quiz

Wat betekent: de aanprijzen?
A
aanbevelen
B
zomaar iets doen
C
iets aanzetten
D
gelijk hebben

Slide 2 - Quiz

Wat betekent: blootstellen aan?
A
bloot zijn
B
kaal zijn
C
iemand iets schadelijks zoals hitte of kou laten ondervinden
D
iemand iets laten doen voor je

Slide 3 - Quiz

Wat betekent: gebruikelijke?
A
iets wat je kunt gebruiken
B
gewone
C
iets geven
D
iets kunnen

Slide 4 - Quiz

Wat betekent: hoe dan ook?
A
ook
B
hoe
C
hoe je iets moet doen
D
in elk geval

Slide 5 - Quiz

Wat betekent: in omloop brengen?
A
in gebruik nemen
B
iets wegbrengen
C
een rondje lopen
D
iets afpakken

Slide 6 - Quiz

Wat betekent: de miskleun?
A
het koud hebben
B
af en toe
C
iets fout doen
D
vergissing, flater, blunder

Slide 7 - Quiz

Wat betekent: opduiken?
A
in het water duiken
B
plotseling verschijnen
C
op het water duiken
D
plotseling weggaan

Slide 8 - Quiz

Wat betekent: de ophef?
A
iets optillen
B
onbegrijpelijk
C
overdreven aandacht
D
het mag niet

Slide 9 - Quiz

Wat betekent: opzienbarend?
A
naar iemand kijken
B
tegen iemand opkijken
C
iets zien vanaf een afstand
D
verbazingwekkend

Slide 10 - Quiz

Wat betekent: de resultaten?
A
het einde
B
uitslagen
C
de opdracht
D
het gemiddelde

Slide 11 - Quiz

Wat betekent: krimpen?
A
minder worden
B
iets helemaal niet leuk vinden
C
kleiner worden
D
groter worden

Slide 12 - Quiz

Wat betekent: verschrompelen?
A
klein worden
B
kleiner en rimpelig worden
C
meer worden
D
het kleinst worden

Slide 13 - Quiz

Wat betekent: verspreiden?
A
verdelen over de mensen
B
verdelen
C
verdelen over een land
D
verdelen over een (groot) gebied

Slide 14 - Quiz

Wat betekent: verwerken?
A
iets klein maken om het ergens in te stoppen
B
werken in een ver land
C
gebruiken om iets van te maken
D
een werk opsturen naar een ander land

Slide 15 - Quiz

Wat betekent: als paddenstoelen uit de grond schieten?
A
heel groot
B
overal tevoorschijn komen
C
paddenstoelen in een bos
D
paddenstoelen zoeken in een bos

Slide 16 - Quiz

Wat betekent: de smaak te pakken hebben?
A
er erg van houden
B
iets proeven
C
de smaak goed vinden van een gerecht
D
niets proeven

Slide 17 - Quiz

Wat betekent: iets op je lever hebben?
A
je lever afstaan aan een ander
B
iets te zeggen hebben
C
last van je lever hebben
D
je doet gemeen

Slide 18 - Quiz

Wat betekent: nog niet jarig zijn?
A
je verjaardag duurt nog heel lang
B
pas jarig geweest
C
grote problemen hebben
D
je verjaardag is bijna

Slide 19 - Quiz

Wat betekent: onder de blote hemel?
A
in de hemel komen
B
naar de hemel gaan
C
in de openlucht
D
lopen in het donker

Slide 20 - Quiz

Wat betekent: zijn mond voorbij praten?
A
alles doorvertellen
B
je mond niet houden
C
heel de tijd praten
D
heel de tijd zwijgen

Slide 21 - Quiz