Gebruik atlaskaart 230(GB 56e druk). In het zuidelijk deel van Afrika valt aan de oostkust meer neerslag dan aan de westkust. Wat is de oorzaak van dit verschil? (welke klimaatfactor?)
Slide 10 - Open question
Slide 11 - Slide
Gebruik atlaskaart 230 GB65e Noteer onder elkaar op je antwoordblad de steden Alicante, Hongkong, Auckland en Göteborg. Schrijf achter elke stad de letter van de bijbehorende klimaatgrafiek.
Slide 12 - Open question
Gebruik atlaskaarten 228 en 229 (zelf kiezen) Bij de evenaar valt in Afrika veel meer neerslag dan bij de Kreeftskeerkring en de Steenbokskeerkring. Leg het ontstaan van dit verschil in neerslag uit aan de hand van de overheersende luchtdruk bij de evenaar en de overheersende luchtdruk bij de keerkringen (oorzaak-gevolgrelatie!)
Slide 13 - Open question
Slide 14 - Slide
Een belangrijke schakel in de mondiale luchtstromen vormen de hogedrukgebieden op 30 graden noorder- en zuiderbreedte. Leg uit waarom er rond de 30 graden noorder- en zuiderbreedte hogedrukgebieden liggen. Je uitleg moet een oorzaak-gevolgrelatie bevatten.
Slide 15 - Open question
Een belangrijke schakel in de mondiale luchtstromen vormen de hogedrukgebieden op 30 graden noorder- en zuiderbreedte. Leg uit waarom er rond de 30 graden noorder- en zuiderbreedte hogedrukgebieden liggen. Je uitleg moet een oorzaak-gevolgrelatie bevatten.
Slide 16 - Open question
Leerdoelen
Je kunt de 6 landschapszones benoemen.
Je kunt de kenmerken (klimaat, vegetatie, landbouwmogelijkheden) van de tropische en aride, subtropische, gematigde, boreale en polaire landschapszones benoemen.
Je kunt de verdeling van de landschapszones op aarde verklaren aan de hand van de klimaatfactoren
Je begrijpt dat landschappen zeer divers zijn, dat verschillen binnen landschapszones groot kunnen zijn en dat grenzen tussen landschapszones geleidelijke overgangen zijn.
Je kunt aan de hand van kaarten (GIS en Grote Bosatlas) het verband uitleggen tussen klimaatgebieden, landschapszones en vegetatiezones van de 6 gebieden/landschapszones.
Slide 17 - Slide
Landschapszones
Gebieden waar bepaalde bodems en vegetatietypes domineren. Natuurlijk spelen de klimaten een belangrijke rol in het voorkomen van bepaalde vegetatiesoorten
Slide 18 - Slide
Tropische zone
Tropisch regenwoud
Etages (hoogteverschillen in begroeiing)
Hele jaar door groen - warm en vochtig
Onvruchtbare bodems
Savanne
Afwisseling bomen, struiken en grassen. Minder dicht begroeid
Droge periode - verschuiving ITCZ
Slide 19 - Slide
Savannes liggen in het algemeen tussen de keerkringen. Leg het ontstaan uit met de jaarlijkse verschuiving van luchtdrukgebieden. Je uitleg moet een oorzaak-gevolgrelatie bevatten.
Slide 20 - Open question
Slide 21 - Slide
Aride zone
Steppe
Graslandschap
Kort regenseizoen - verschuiving ITCZ
Woestijn
Kaal landschap - zandwoestijnen is maar een klein percentage
Gevolg van droogte (verschillend per locatie)
Waarom droog?
Hogedruk
Grote afstand tot de zee
Lijzijde van gebergte
Aflandige wind
Koude zeestroom
Slide 22 - Slide
1. Omschrijf eerst het verschil tussen een steppe en savannelandschap. 2. Geef daarna aan waardoor steppes vaker verder van de evenaar te vinden zijn dan savannes.
Loofbossen (afhankelijk locatie: grassteppe en naaldbossen)
Slide 25 - Slide
Welke landschapszone zie je op deze foto?
A
Tropische zone
B
Aride zone
C
Gematigde zone
D
Subtropische zone
Slide 26 - Quiz
Tot welke landschapszone behoort de savanne?
A
Gematigde
B
Aride
C
Tropisch
D
Subtropisch
Slide 27 - Quiz
Wat is een kenmerk van de gematigde zone?
A
redelijke onvruchtbare grond
B
Loofbomen die blad verliezen
C
gemiddelde temperaturen onder 10 graden
D
Loofbomen die geen blad verlizen
Slide 28 - Quiz
Boreale zone
Taiga
Passend bij de D-klimaten
Taiga - naaldbossen
Nauwelijks aanwezig op zuidelijk halfrond
Slide 29 - Slide
Polaire zone
Toendra
Passend bij de E-klimaten, maar ook in gebergten
Toendra - mossen en grassen
Permafrost
Slide 30 - Slide
Polaire zone
Boreale zone
Gematigde zone
Subtropische zone
Aride zone
Tropische zone
Deze landschapszone is het gebied tussen de keerkringen.
In deze zone valt zo weinig neerslag en is de verdamping zo hoog dat er geen vegetatie kan groeien.
Het is er iets koeler dan in de tropische zone. Er komt mediterrane plantengroei voor met altijd groene naaldbomen en bladverliezende loofbomen.
Er heerst een vochtig klimaat. Het wordt er niet ijskoud, en ook niet heel warm. Er groeien naaldbomen, bladverliezende loofbomen en er komen steppen (prairies) voor.
Er komen taiga’s met homogeen bos voor en toendra’s. In toendra’s ontdooit alleen de bovenlaag van de bodem in de zomer en er groeien geen bomen.
Landschapszone waar het nooit warmer dan 10 °C wordt. Het is er te koud voor bomen; er groeien alleen struikachtige planten.
Slide 31 - Drag question
Zet de afbeelding van de juiste landschapszone bij de juiste plek op de wereld.