2HV: woordsoorten

Ik heb een geweldig huisdier.
Ik =
A
Zelfstandig naamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijk naamwoord
1 / 23
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Ik heb een geweldig huisdier.
Ik =
A
Zelfstandig naamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 1 - Quiz

Ik heb een geweldig huisdier.
geweldig =
A
Zelfstandig naamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 2 - Quiz

Ik heb een geweldig huisdier.
huisdier =
A
Zelfstandig naamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 3 - Quiz

Ik wil één ijsje.
één =
A
lidwoord
B
telwoord
C
bepaald lidwoord

Slide 4 - Quiz

Greta Thunberg is nu in Amerika.
Greta Thunberg =
A
Zelfstandig naamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
voorzetsel
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 5 - Quiz

Ik houd van koffie, maar ik drink liever ijsthee.
maar =
A
VZ
B
LW
C
ZN
D
VW

Slide 6 - Quiz

Ik houd van koffie, maar ik drink liever ijsthee.
drink =
A
Zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord
C
koppelwerkwoord

Slide 7 - Quiz

Ik houd van koffie, maar ik drink liever ijsthee.
van =
A
ZN
B
VZ
C
VW
D
LW

Slide 8 - Quiz

Die modebewuste meisjes dragen hippe kleding.
modebewuste =
A
LW
B
ZN
C
VZ
D
BN

Slide 9 - Quiz

Die modebewuste meisjes dragen hippe kleding.
dragen=
A
WW
B
ZN
C
BN
D
LW

Slide 10 - Quiz

Ik zit op hockey en voetbal.
en=
A
ZN
B
LW
C
BN
D
VW

Slide 11 - Quiz

Tinky Winky loopt met Po op de berg.
met =
A
LW
B
ZN
C
BN
D
VZ

Slide 12 - Quiz

Helen Parkhurst =
A
BN
B
ZN
C
VW
D
LW

Slide 13 - Quiz

De slimme jongen kocht een Pokemonkaart op Amazon.
slimme =
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
bijwoord
D
voorzetsel

Slide 14 - Quiz

De slimme jongen kocht een Pokemonkaart op Amazon.
Pokemonkaart =
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
bijwoord
D
voorzetsel

Slide 15 - Quiz

Na een lange tijd zagen zij elkaar.
elkaar =
A
wederkerend voornaamwoord
B
wederkerig voornaamwoord
C
wederkerend werkwoord

Slide 16 - Quiz

Na een lange tijd zagen zij elkaar.
zij =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 17 - Quiz

Hun boek is kwijt.
Hun =
A
Persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
lidwoord

Slide 18 - Quiz

Het gelukkige echtpaar gaf elkaar een ring.
Het=
A
LW
B
ZN
C
BN
D
VZ

Slide 19 - Quiz

Het gelukkige echtpaar gaf elkaar een ring.
echtpaar =
A
LW
B
ZN
C
VZ
D
BN

Slide 20 - Quiz

het gekuste meisje
gekuste =
A
ZN
B
LW
C
BN
D
VZ

Slide 21 - Quiz

Op het bord staat het huiswerk.
op =
A
LW
B
BN
C
VZ
D
ZN

Slide 22 - Quiz

Ik zit op hockey en voetbal.
en=
A
ZN
B
LW
C
BN
D
VW

Slide 23 - Quiz