Lezen les 6

1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Welkom en fijn dat je er bent!

  • PLENDA => zorg dat je het zelf invult => zie bord
  • Huiswerk nakijken => teams
  • Instructie en opdrachten maken
  • Evaluatie les

Slide 2 - Slide

Na deze les kan ik
- het verschil opnoemen tussen feiten en meningen en 
   uitleggen wat een argument is.

- signaalwoorden herkennen die een argument aangeven'.

Slide 3 - Slide

PLENDA - HUISWERK - MAKEN
Hoofdstuk 4 
blz. 93-94-95

Opdracht  3 + 4

Slide 4 - Slide

Stappenplan voor tekstbegrip
1. Kijk naar de tekst: titel, tussenkopjes, bron.
2. Lees globaal => eerste zinnen alinea's.
3. Lees precies => zorg dat je alles begrijpt! 
4. Formuleer de hoofdgedachte.
5. Onderstreep signaalwoorden. 
6. Koppel het tekstverband.
  schrijf in  
  je schrift

Slide 5 - Slide

Feit, mening en argument
Feit: 

Mening:

Argument:  


Slide 6 - Slide

Feit, mening en argument
Feit: is te controleren

Mening: is niet te controleren, kan per persoon verschillend zijn.

Argument: uitleg en/of onderbouwing van de mening

Slide 7 - Slide

WEET JE HET NOG?
- Onderwerp en hoofdgedachte, wat is wat?
- Woordraadstrategieën, welke weet je nog?
- Signaalwoorden, wat zijn dat?
- Tekstverbanden, welke ken je al?
- Doel van een tekst, welke weet je?



Slide 8 - Slide

WEET JE HET NOG?
- Onderwerp waar gaat de tekst over in een paar woorden.
- Hoofdgedachte één zin met belangrijkste over het onderwerp
- Woordraadstrategieën   5 + woordenboek
- Signaalwoorden voegwoorden die een tekstverband aangeven
- Tekstverbanden opsomming, tegenstelling, reden, tijd, ...
- Doel  activeren, adviseren, amuseren, informeren, insprireren, 
                                                                                  instrueren en overtuigen



Slide 9 - Slide

Tekstverbanden en signaalwoorden
1. opsomming        toen, verder, ten tweede, ook
2. tegenstelling     maar, toch, echter, hoewel
3. reden                     want, omdat, dus, doordat
4. voorwaarde        als, tenzij, mits
5. tijd                          eerst, voordat, daarna

Slide 10 - Slide

Samenwerken, maar zachtjes
Opdracht 3 + 4 
blz. 93-95

KLAAR?  
ga iets voor jezelf doen (niet op je telefoon)

Slide 11 - Slide

Na deze les kan ik
- het verschil opnoemen tussen feiten en meningen en 
   uitleggen wat een argument is.

- signaalwoorden herkennen die een argument aangeven'.

Slide 12 - Slide

FEIT OF MENING + WAAROM
Ik vind het fijn wanneer jullie rustig samenwerken, omdat er
dan echt geleerd kan worden.

Wanneer jullie rustig aan het werk zijn, is er een fijne sfeer in
de klas.

Slide 13 - Slide

Evaluatie

  • Wat ging er goed?

  • Wat kan beter?

Slide 14 - Slide