Tekstanalyse 2 les 2

Welkom 2ga
Ga rustig zitten, leg je spullen op tafel en wacht tot de les begint
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Welkom 2ga
Ga rustig zitten, leg je spullen op tafel en wacht tot de les begint

Slide 1 - Slide

(Periode) Planning
Tekstanalyse 2 (H2, 17, 18, 19, 32, 33, 34)
(Blz. 10 t/m 13; 70 t/m 81; 130 t/m 141)

Te behandelen onderwerpen:
Tekstdoelen; Tekstopbouw; Functiewoorden; Verbindingswoorden; Onderwerp; Hoofdgedachte; Hoofdzaken; Bijzaken; Samenvatten

Slide 2 - Slide

Lesplanning

Uitleg

Verwerking

Afsluiting + Huiswerk

Slide 3 - Slide

Par. 19 (Verwijswoorden)
De woorden daar, toen en haar zijn verwijswoorden: woorden die verwijzen naar een ander woord of een woordgroep.

Toen ik haar daar zag.
Wanneer is toen?
Wie is haar?
Waar is daar?

Slide 4 - Slide

Par. 19 (Verwijswoorden)
Verwijswoorden kunnen zijn:
- Voornaamwoord
- Bijwoord
- (Zelfstandig naamwoord)


Slide 5 - Slide

Par. 19 (Verwijswoorden)
- Voornaamwoord: Komt het vaakst voor. Bijvoorbeeld persoonlijk voornaamwoord: 'Hij is lang'
- Bijwoord
- (Zelfstandig naamwoord)


Slide 6 - Slide

Par. 19 (Verwijswoorden)
- Voornaamwoord: Komt het vaakst voor. Bijvoorbeeld persoonlijk voornaamwoord: 'Hij is lang'
- Bijwoord: Bijwoorden als hier, daar, toen, etc. kunnen verwijzen naar iets. Als reactie: 'Ik denk erover na'
- (Zelfstandig naamwoord): 


Slide 7 - Slide

Par. 19 (Verwijswoorden)
- Voornaamwoord: Komt het vaakst voor. Bijvoorbeeld persoonlijk voornaamwoord: 'Hij is lang'
- Bijwoord: Bijwoorden als hier, daar, toen, etc. kunnen verwijzen naar iets. Als reactie: 'Ik denk erover na'
- (Zelfstandig naamwoord): Geen echt verwijswoord. Kan wel verwijzen naar een andere zin. 'Naomi wint goud. De voetbalster speelde goed.' Voetbalster verwijst naar Naomi.


Slide 8 - Slide

Par. 19 (Verwijswoorden)
Gebruik verwijswoorden in een juiste hoeveelheid. 

Teveel verwijswoorden? Onoverzichtelijk. "Hij sloeg zijn vriend en zijn gezicht werd direct rood." Wie werd rood?

Te weinig verwijswoorden? Herhalende tekst. "Jan pakte de pan. Jan deed olie in de pan. Jan deed de afzuiger aan."

Slide 9 - Slide

Werken met je buur (10 min)
Lees de theorie nog eens door en
maak samen opdracht 1 & 3

Leesvaardigheid (par. 19) blz. 78 t/m 81

Slide 10 - Slide

Par. 32 (Onderwerp & hoofdgedachte)
Een onderwerp staat centraal in een tekst en kan je vaak terugvinden in de titel, ondertitel, afbeeldingen of inleiding.

Het onderwerp bestaat vaak uit een woord of woordgroep. 

Voorbeeld: "Koptelefoons in het verkeer"

Slide 11 - Slide

Par. 32 (Onderwerp & hoofdgedachte)
Naast het onderwerp heb je ook vaak deelonderwerpen. 

Een deelonderwerp belicht een bepaalde kant van het hoofdonderwerp. Bij het voorbeeldonderwerp "Koptelefoons in het verkeer" zou een deelonderwerp als "Verdoofd door geluid" mogelijk zijn.
Vaak, niet altijd, kondigen tussenkopjes deelonderwerpen aan.

Slide 12 - Slide

Par. 32 (Onderwerp & hoofdgedachte)
Hoofdgedachte: Het belangrijkste dat de auteur over het onderwerp wil zeggen.

Het kan dus zijn dat twee teksten hetzelfde onderwerp hebben, maar wel een verschillende hoofdgedachte kennen. 

Voorkeursplaatsen: Titel, inleiding of slot. 


Slide 13 - Slide

Werken met je buur (10 min)
Lees de theorie nog eens door en
maak samen opdracht 1 & 2 

Leesvaardigheid (par. 32) blz. 130 t/m 133

Slide 14 - Slide

Par. 33 (Hoofd- en bijzaken)
Hoofdzaak: Delen van een tekst die nodig zijn om het verhaal te begrijpen. De hoofdgedachte bestaat slechts uit hoofdzaken. Voorkeursplaatsen: titel, inleiding, slot, kernzin, tussenkopjes

Bijzaak: 

Slide 15 - Slide

Par. 33 (Hoofd- en bijzaken)
Hoofdzaak: Delen van een tekst die nodig zijn om het verhaal te begrijpen. De hoofdgedachte bestaat slechts uit hoofdzaken. Voorkeursplaatsen: titel, inleiding, slot, kernzin, tussenkopjes

Bijzaak: Minder belangrijke onderdelen van een tekst. Voorbeelden en toelichtingen, ofwel extra informatie. Als je het weglaat, begrijp je nog steeds waar de tekst over gaat.

Slide 16 - Slide

Werken met je buur (10 min)
Lees de theorie nog eens door en
maak samen opdracht 2 & 4

Leesvaardigheid (par. 33) blz. 134 t/m 137

Slide 17 - Slide

Huiswerk 31 mei & 3 juni

31 mei:
Boekopdracht 4 inleveren.

3 juni: 
Oefentoets maken op papier + uitwerking meenemen naar de les


Slide 18 - Slide