11 tekst r. 1 tm 8

• Grieks
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

2Ga Argo tekst 11 r.1-8

Maak de vragen en vertaal de tekst per zin.

Zin 1: Ὁ Ἀγαμέμνων τοῖς τοῦ Κάλχαντος λόγοις
ἀγανακτεῖ καὶ λέγει·
Welke naamval is τοῖς λόγοις?

1. nominativus
2. genitivus
3. dativus
4. accusativus

Ὁ Ἀγαμέμνων τοῖς τοῦ Κάλχαντος λόγοις
ἀγανακτεῖ καὶ λέγει·
Verklaar de dativus τοῖς λόγοις:

1. het is meewerkend voorwerp: aan / voor
2. het staat na een voorzetsel
3. het staat na een werkwoord
4. het is een bijwoordelijke bepaling: met / door

Ὁ Ἀγαμέμνων τοῖς τοῦ Κάλχαντος λόγοις
ἀγανακτεῖ καὶ λέγει·
τοῦ Κάλχαντος: wie is Kalchas?

1. een ziener
2. een koning
3. een soldaat
4. een god

2-3 « Ὦ Ἕλληνες, ἀκούετέ μου.
In welke vorm staat Ὦ Ἕλληνες?

1. nominativus
2. vocativus
3. imperativus
4. praesens

2-3 « Ὦ Ἕλληνες, ἀκούετέ μου.
Hoe moet je ἀκούετέ vertalen?

1. jij luistert
2. jullie luisteren
3. jij moet luisteren
4. jullie moeten luisteren

2-3 « Ὦ Ἕλληνες, ἀκούετέ μου.
Verklaar de naamval van μου.

1. genitivus na werkwoord
2. accusativus als lijdend voorwerp
3. genitivus als bijvoeglijke bepaling
4. dativus als meewerkend vw

3-4 Τὴν μὲν Χρυσηίδα ἐν τῷ οἴκῳ μου ἔχειν
ἐθέλω.
Τὴν μὲν Χρυσηίδα: hoe heet dit meisje?

1. Chryseïda
2. Briseïs
3. Chryseïs
4. Bryseïda

Van welke god was de vader van Chryseïs priester?

1. Artemis
2. Apollo
3. Ares
4. Zeus

3-4 Τὴν μὲν Χρυσηίδα ἐν τῷ οἴκῳ μου ἔχειν
ἐθέλω.
Welke vorm is ἔχειν?

1. derde persoon enkelvoud
2. derde persoon meervoud
3. imperativus
4. infinitivus

3-4 Τὴν μὲν Χρυσηίδα ἐν τῷ οἴκῳ μου ἔχειν
ἐθέλω.
Vertaal de vorm ἐθέλω .

1. ik wil
2. wil!
3. hij wil
4. zij willen

4-5 Εἰ δὲ δεῖ τὴν κόρην λύειν καὶ πάλιν εἰς τὸν πατέρα πέμπειν, οὕτω πράττω·
Wat is de hoofdzin?

1. Εἰ δὲ δεῖ τὴν κόρην λύειν
2. Εἰ δὲ δεῖ τὴν κόρην λύειν καὶ πάλιν εἰς τὸν πατέρα πέμπειν
3. οὕτω πράττω·
4. πάλιν εἰς τὸν πατέρα πέμπειν,

4-5 Εἰ δὲ δεῖ τὴν κόρην λύειν καὶ πάλιν εἰς τὸν πατέρα πέμπειν, οὕτω πράττω·
Welke werkwoord(en) hoort/en bij δεῖ?

1. λύειν
2. λύειν en πέμπειν
3. πέμπειν
4. πέμπειν en πράττω

4-5 Welke twee dingen moet Agamemnon dus doen?

5-6 σῴζειν γὰρ ὑμᾶς ἐθέλω.
Wie wordt/ worden bedoeld met ὑμᾶς?

1. Kalchas
2. de generaals
3. de Grieken
4. Chryseïs en haar vader

5-6 σῴζειν γὰρ ὑμᾶς ἐθέλω.
Waarvan wil Agamemnon zijn mannen redden?

1. Van de langdurige oorlog
2. Van de nare uitspraken van Kalchas
3. Van de agressieve Achilles
4. van de pest

6-7 Ἀλλ᾽ αὐτίκα ἄλλο τι δῶρόν
μοι παρέχετε·
Welke vorm is παρέχετε?

1. nominativus
2. imperativus
3. 3e persoon ev
4. infinitief

6-7 Ἀλλ᾽ αὐτίκα ἄλλο τι δῶρόν μοι παρέχετε·
Waaraan denkt Agamemnon bij ἄλλο τι δῶρόν?

1. goud en zilver
2. wapens
3. een meisje
4. een eervolle onderscheiding

7-8 πρέπει γὰρ τῷ ἡγεμόνι τῶν Ἑλλήνων δῶρον λαμβάνειν.»
Verklaar de naamval τῷ ἡγεμόνι:

1. dativus als meewerkend vw aan/voor
2. dativus na werkwoord
3. dativus na voorzetsel
4. dativus als bijwoordelijke bepaling door/ met

7-8 πρέπει γὰρ τῷ ἡγεμόνι τῶν Ἑλλήνων δῶρον λαμβάνειν.»
Waarvan hangt de inf. λαμβάνειν af?

1. van δῶρον
2. van πρέπει
3. van τῷ ἡγεμόνι
4. nergens van

Deze vraag heb ik nog over tekst 11 r. 1 tm 8: